De monnik hoort de heilige leer van Christus. De eens geestelijk blinde herkent de Heer en diens genade

Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 1)

«« 126 / 150 »»
[1] Nu hoort de monnik heel zachtjes de woorden: 'Jezus, de gekruisigde, is de enige God over alle hemelen en over alles wat de oneindige ruimte vult. Hij alleen is de Oerschepper van alle dingen, van alle engelen, mensen, dieren, planten en heel de materie. Hij is de Vader volgens Zijn oereeuwige liefde, de eeuwige Zoon volgens Zijn wijsheid en de alleen Heilige Geest volgens Zijn oneindige macht, kracht en werking.
[2] Wend je in je hart waarachtig en getrouw tot deze Jezus. Heb Hem lief, die jou zozeer liefhad dat Hij uit liefde voor jou, evenals voor alle mensen, de menselijke natuur aannam en de bitterste dood van Zijn lichaam over zich liet komen om voor jou en alle mensen een eeuwig leven mogelijk te maken.
[3] Het eeuwige, aan God volkomen gelijke, zalige leven is door Hem alleen mogelijk geworden en als een oneindige schat gegeven aan al het geschapene. Er is nu niets anders meer nodig dan naar deze grote gave van onze Heilige Vader gewillig en vol liefde te verlangen en dankbaar aan te nemen; dan zal de mens voor eeuwig als een tweede god gelukzalig in Gods gezelschap leven.
[4] God, ofwel ons aller Vader Jezus, is de zuiverste liefde die niemand oordeelt en iedereen zalig wil maken. Alleen moet de mens ook dat willen wat Gods zuiverste liefde wil, want God dwingt niemand en allerminst in deze wereld van de geesten. Daarom krijgt een ieder alleen maar datgene wat hij zelf wil. Wat je dus wilt, zul je ook ontvangen.
[5] Er bestaat echter geen leven en geen zaligheid, behalve in de zuivere liefde van God. Wie deze in zich heeft opgenomen en zelf datgene wil wat deze heilige liefde wil, die leeft en is voor eeuwig zalig.'
[6] Als de monnik deze woorden uit het gefluister heeft opgevangen, is hij niet weinig verbaasd en zegt bij zichzelf: 'Merkwaardig, een hele nieuwe leer over God! Dus, geen drie afzonderlijke personen. Op aarde zou dat de grootste ketterij zijn; een hemelsbreed verschil met de rooms-katholieke leer. Ik vind haar evenwel heel natuurlijk en veel oprechter dan de rooms-katholieke. Wat mij echter ten zeerste verbaast, is dat deze geest, die vanuit de lucht zo wijs tot mij heeft gesproken, met geen woord gewag maakt van de gelukzalige maagd Maria en van de andere lieve heiligen, die men zou moeten aanroepen vanwege hun machtige voorspraak. Dat is helemaal niet katholiek, maar dat doet er niet toe! De onbekende, die mij hoogstwaarschijnlijk het heerlijke, goede brood en de beste wijn deed toekomen, heeft mij nu ook deze leer gegeven. Was het eerste buitengewoon goed, deze leer is het ook. Hoe het ook zij, ik zal deze leer toch aannemen.
[7] Ik moet openlijk toegeven dat de duivel zelfs nog zalig zou moeten worden, wanneer hij van zo'n leer doordrongen zou zijn. Zulk brood wordt in de hel zeker niet gebakken en zulke wijn niet geperst. Daarom komt alles uit de hemel: brood, wijn en leer, en ik wil ze aannemen! Maar als dat zo is, verheug je dan maar, jullie kardinalen en jij paus! Ik zal in jullie hersens heel eigenaardig beginnen te spoken. Ik wil Jezus zo lang daarom vragen, tot Hij mij dat zal toestaan. Goed, ik zal de roomse curie in het nauw drijven en haar een licht ontsteken waar ze van zal huiveren! Maar nu genoeg hierover. Nu is het zaak zich heel ernstig tot de Heer God Jezus te wenden. Dan pas zal al het andere daaruit voortvloeien.'
[8] Ik zeg tegen Robert: 'Raak nu zijn ogen aan.' Robert doet het. De monnik ziet nu tot zijn grote verbazing de grote schare zaligen, benevens Mij, rondom zich verzameld, van wie hij echter nog niemand herkent. Hij kijkt hen beurtelings aan en gedraagt zich als iemand die slaapdronken is.
[9] Na een poosje komt de monnik geheel tot bezinning en vraagt heel schuchter aan Robert, die het dichtst bij hem staat: '0 hemelse vriend, zeg mij toch waar ik mij bevind; en als je het niet erg vindt dat ik je meteen lastig val met vragen, zeg mij dan ook, beste vriend, met wie ik de eer en de genade heb te mogen spreken.'
[10] Robert zegt: 'Je staat hier op hemelse bodem. En dit huis, dat hier onbeschrijflijk groot, prachtig en majestueus voor je staat, is voor eeuwig mijn hemelse woonhuis. Ik ben echter de nu zalige geest van de jou op aarde welbekende, ongelukkige Robert Blum, en deze wondermooie vrouw aan mijn zijde is mijn door God de Heer voor eeuwig met mij verbonden vrouw. Nu je dit weet, zeg jij nu, wat jij boven alles wenst.'
[11] De monnik zegt, terwijl hij zijn hoofd wat heen en weer schudt: 'Jij, Robert Blum? De grote ketter Robert Blum... en in de hemel?.. Aha, dat is toch niet helemaal in de haak! En dat zouden jouw grond en jouw huis zijn? Zijn er in de hemel dan ook stukken grond en huizen? De hemel bestaat toch enkel uit lichte wolken, waarop de hemelbewoners net als de engelen rondzweven, Gods aangezicht aanschouwen en aan één stuk door roepen: 'Heilig, heilig, heilig is de Heer Zebaoth! Hemel en aarde zijn vol van Zijn heerlijkheid. Ere zij God, de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Amen!' Van dit alles valt hier echter geen spoor te ontdekken. Hoe kan dit dan de hemel zijn? Misschien alleen maar zo'n nieuw-katholieke hemel, die Gods genade jullie toestaat tot aan de jongste dag, om jullie tijdelijk te belonen voor al het goede, dat jullie op aarde hebben gedaan. Daarna zal deze hemel vergaan en veranderd worden in de hel. Dit huis zal waarschijnlijk op los zand en niet op een rots gebouwd zijn. Zo zal het maar al te vlug als nutteloos puin instorten.
[12] Deze zaak lijkt me niet helemaal betrouwbaar te zijn. Zeg mij eens, waar is dan vervolgens God de Heer met al Zijn heilige engelen en de andere heiligen, als dit de hemel is?'
[13] Robert zegt: 'Kijk maar eens om je heen en je zult het dichtst bij je God, de Heer Jezus, en achter Hem de heilige apostelen duidelijk aanschouwen en daar weer achter de oervaders van de aarde, te beginnen bij Adam.'
[14] De monnik kijkt schuchter om zich heen en herkent meteen in Mij Jezus, de gekruisigde. Zo ook de apostelen, die hij aan de hem bekende attributen van hun gewaden herkent. Hij valt meteen voor Mij neer en zegt: 'Heer God Jezus, als U het bent, wees mij arme zondaar dan genadig en barmhartig, want ik ben een grove en grote zondaar.'
[15] En Ik zeg: 'Thomas, sta op, aanschouwen leef! Ik ben de Alfa en de Omega, de Eerste en de Laatste! Waarom twijfel je nog aan Mij en aan de waarheid van Mijn hemelen?'
[16] De monnik Thomas zegt: 'O Heer, U vraagt mij, alsof ik U iets zou kunnen zeggen wat U nog niet wist. Kijkt U maar eens in mijn hart en U zult daarin nog die oertekst vinden, die Uw almachtige rechterhand heeft opgetekend. Uit deze tekst spreekt een oneindige grootsheid en verhevenheid, zodat mijn hart U alleen daardoor kon aanvoelen. Het was daarom nooit in staat zich U anders voor te stellen. Iedere bekrompen, heers- en hebzuchtige voorstelling van U kon daardoor in mijn hart nooit postvatten. Om deze reden kon ik ook nooit het geloof in de Godheid van Jezus, de Gezalfde, echt helemaal aanvaarden, hoewel ik strikt genomen nooit aan die mogelijkheid heb getwijfeld. Toch zou de Godheid van Christus duidelijker zichtbaar naar voren hebben moeten treden, ongeveer zoals bij de apostelen, dan zou ik wel tot een vast geloof genoodzaakt zijn geweest. Dat was echter ongetwijfeld om wijze redenen nooit het geval. Christus of Zijn Geest liet altijd toe, dat de roomse curie van Hem mocht maken wat ze maar wilde.
[17] Welke meer gewekte geest zou, als hij op de hoogte was van de rooms-katholieke theologie, ook maar in de verste verte op het idee kunnen komen zo'n leer voor zuiver goddelijk te houden? Ikzelf heb uit ouwels duizenden echte Christussen gemaakt en heb deze daarna grotendeels zelf opgegeten. Wat moet een eerlijk mens echter denken van een leer, waarom iedere Chinees zou schaterlachen? Hoe vaak heb ik na een mis gedacht, als ik een blik wierp op de zon, of 's avonds keek naar de myriaden sterren: 'Dus Hij, die je vandaag door de zogenaamde consecratie uit een ronde ouwel van zetmeel tot allerhoogste God maakte en daarna levend hebt opgegeten, zou dit allemaal hebben gemaakt?' O Heer, dat was voor het geloof van een sterveling toch een beetje te veel gevraagd! Wie dat kan geloven, is werkelijk niet te benijden, want hij kan niet het kleinste sprankje geest bezitten. Ik verrichtte wel volgens voorschrift de zogenaamde eredienst voor de ogen van de blinde wereld, maar ikzelf kon er nauwelijks in geloven, omdat de oertekst in mijn hart en in de hele schepping mij altijd wat anders leerde.
[18] Dat daardoor echter de werkelijke Christus, die zulke onzin duldde, bij mij en nog vele anderen in diskrediet geraakte, zult U, o Heer, zeker nog duidelijker inzien dan ik. Nu geloof ik weer in U als enige Godheid, omdat U nu precies zo aanwezig bent als U eens op aarde gewandeld hebt, maar in een hostie-Christus uit zetmeel zal ik nooit geloven!
[19] Kijk Heer, zo staat herin mijn hart geschreven. Dit is mijn leven, zoals ik het als zuiver goddelijk in mijzelf zie. Zo heb ik, arme zondaar, in gebrekkige bewoordingen aan U, Alwetende, niets anders voorgelegd dan hetgeen U reeds eeuwig helder hebt ingezien. Zo geschiede dan met mij volgens Uw heilige wil!'
[20] Ik zeg: 'Goed, Mijn beste Thomas, het is allemaal in orde wat jij hebt gesproken, maar wanneer je Mij verwijt, dat Ik tegen de gruwelen van de roomse kerk nog nooit een weerwoord heb laten horen, doe je Mij onrecht. Bekijk toch eens al die afscheidingen van de roomse kerk; zijn dat geen geweldige tegenkrachten? Maar zij baatten weinig, omdat Ik de draak omwille van Mijn liefde nog niet wilde oordelen. Kijk verder eens naar de grote verbreiding van het zuivere woord door het gedrukte schrift in alle talen. Maar het baatte weinig, omdat Ik de draak nog niet wilde oordelen omwille van Mijn liefde. Kijk verder nog naar de te allen tijde door Mij gewekte nieuwe profeten. Deze oefenden een sterk tegenwicht uit. Maar het baatte weinig, omdat Ik de draak nog steeds niet wilde oordelen... omwille van Mijn liefde. Bekijk dan nog de honderdvoudige verdeemoedigingen, die Ik de roomse kerk als krachtige vermaningen op velerlei manieren heb laten ondergaan. Maar zij baatten tot nu toe eveneens maar weinig, omdat Ik de draak nog steeds niet wilde oordelen omwille van Mijn liefde.
[21] Van nu af aan zal het de roomse kerk heel anders vergaan. Haar wereldlijke macht wordt sterk aangetast en het zal alom geoorloofd zijn openlijk de stem tegen haar te verheffen. Zal zij ook van zulke openbaringen nog niet de vruchten plukken, dan zal de draak geoordeeld worden vanwege het al te lang misbruiken van Mijn lankmoedigheid.
[22] Ik denk dat je met de betreffende nalatigheid, die je Mij verweten hebt, nu wel in het reine zult zijn. Sluit je dus nu volledig bij Mij aan en ga met ons in dit huis, waar de maaltijd reeds bereid is.'
[23] Thomas zegt: 'O eeuwige Heiland van alle zieke zielen en geesten, een maaltijd die Uzelf voor Uw verdienstelijke dienaren bereid hebt, ben ik toch niet waardig! Dat zou te veel erbarming voor mij zijn, omdat ik op aarde steeds grof gezondigd heb tegenover U. Het huis wil ik wel binnengaan, maar deelnemen aan zo'n heilige maaltijd zou ik nooit durven, omdat ik daar al te gemakkelijk het lot van Judas Iskariot zou kunnen ondergaan en dat zou toch iets heel verschrikkelijks zijn.'
«« 126 / 150 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.