De grote maaltijd. De generaal en zijn vriend Kernbeiss. Thomas dankt hen voor de eerdere kuur. Blik op de aardse hel

Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 1)

«« 131 / 150 »»
[1] Na deze woorden treed Ik weer uit de deuropening en geef Robert opdracht om met hulp van de voormalige danseressen een toereikende hoeveelheid brood en wijn te overhandigen aan de beide leraren Thomas en Dismas, die deze versterkingen vervolgens onder de nieuwe gasten moeten verdelen. Robert doet dat meteen en wanneer alle gasten buiten op deze manier worden versterkt, hoort men daarop louter gejubel en nog eens gejubel en lofprijzingen van alle kanten. De beide leraren treden echter op een wenk van Mij eveneens de tweede zaal binnen, waar ook wij de bereide maaltijd met elkaar nuttigen.
[2] De nieuwe gasten kunnen zich er maar niet genoeg over verbazen hoe het toch mogelijk was, dat zij allen zo vlug werden bediend. Een naaste vriend van generaal Theowald zegt daarop het volgende: 'Beste vriend, wat voor een indruk krijg jij ervan dat wij allen, zeker meer dan drieduizend in getal, slechts door twee broeders, namelijk de voormalige monnik en de ons bekende Dismas, eensklaps rijkelijk van brood en wijn konden worden voorzien? Daarvóór bracht slechts, als ik me niet vergis, de beruchte Robert Blum met een paar dozijn ongelofelijk mooie meisjes enkele flessen wijn en ook enkele broden. Toen de beide broeders begonnen uit te delen, dacht ik bij mezelf: nou, voordat die twee dit geringe aantal flessen en broden aan allen mathematisch nauwkeurig hebben uitgedeeld zoals in het leger, zullen de eersten wel weer honger en dorst hebben voordat de laatsten aan de beurt komen! Maar het ging heel anders. Als bij toverslag had iedereen een beker wijn en een respectabel stuk goed smakend hemelbrood in zijn handen; de ongeveer dertig flessen wijn waren helemaal leeg en van het brood was het laatste stuk tot op de laatste kruimel verdeeld. Zeg mij nu eens, hoe deze zaak op een ook maar enigszins begrijpelijke, natuurlijke wijze mogelijk kon zijn. Voor mij is dat een volslagen raadsel!'
[3] De generaal zegt: 'Jij, beste vriend Johan von Kernbeiss, zoals men jou op aarde noemde, zoekt het weer te ver! Denk bij dat alles aan de goddelijke wijsheid en almacht, dan kun je zoiets zonder problemen begrijpen. Heb jij dan op aarde alles begrepen wat je daar gezien en beleefd hebt? Wie zorgde voor de spanning in je longen, wie liet je hart kloppen en de beweging daarvan voelen in je pols? Wie liet het voedsel in je maag verteren? Wie zorgde ervoor dat je groeide? Wie bouwde de ogen en wie het oor, en hoe heeft de Meester van al deze dingen dit alles tot stand gebracht? Zie je, al deze en nog duizend andere wonderbaarlijke verschijnselen zagen wij dagelijks al op aarde, maar omdat wij daar van jongs af aan al aan gewend waren, evenals aan het niet veel nadenken, is ons het echte wonderbaarlijke van al deze verschijnselen nooit opgevallen en konden wij daar onverschillig aan voorbij gaan.
[4] Hier echter, waar wij van alle materie verlost zijn en ons denkvermogen beter in staat is ongestoord zijn werk te doen, moeten alle verschijnselen in deze wereld ons des te meer oprecht verbazen, naarmate wij beter in staat zijn het waarlijk wonderbaarlijke snel op te merken. Dat wij ons echter het hoofd moeten breken om de mogelijkheid van zulke dingen te begrijpen, zou pure dwaasheid zijn. Is het voor ons verdere heil nodig, dan zullen onze twee leraren het ons wel uitleggen. Is een dergelijke uitleg echter niet absoluut noodzakelijk, dan is het voldoende dat we weten, dat voor een almachtige God alle dingen mogelijk zijn. Want kijk, voor mij is alles een ondoorgrondelijk wonder!
[5] God de Heer heeft ons allen vanuit Zijn erbarmen op wonderlijke wijze het beste aan brood en wijn laten uitdelen en wij hebben ons daaraan overvloedig verzadigd. Waarom moeten wij dan nog weten hoe Hij dat zo wonderbaarlijk heeft gedaan? Laten wij de volmaakt goede Gever ervoor danken, dan zullen wij Hem ook zeker welgevalliger zijn dan wanneer wij Hem met de wijsheid van alle engelen zouden willen doorgronden en ontleden!'
[6] Johan Kernbeiss zegt: 'Je hebt gelijk en ik ben geheel jouw mening toegedaan, maar de zaak blijft toch nog altijd verrassend wonderbaarlijk.' De generaal zegt: 'Zeer zeker, dat zal ook geen engel betwisten; maar wij zijn er niet om haar te doorgronden, maar om haar te bewonderen en er dankbaar van te genieten!'
[7] Johan Kernbeiss zegt: 'Jij bent dus niet voor een of andere geestelijke vooruitgang?' De generaal zegt: 'O vriend, je vergist je als je denkt, dat ik tegen een geestelijke vooruitgang zou zijn, omdat ik mij niet met zinloze onderzoekingen van wonderbaarlijke verschijnselen wil inlaten. 0, ik bemin niets zozeer als geestelijke volmaaktheid. Wacht nog even tot onze twee leraren weer naar ons toe komen, die zullen je daarover zeker meer kunnen vertellen dan ik Als ik jou echter meer zou willen zeggen dan ik weet, zou ik of een ijdele dwaas, of een leugenachtige grootspreker zijn.
[8] Kijk, daar komen die twee al aan. De een eenvoudig en zonder veel luister, dat is Dismas, en Thomas stralend als het echte zonlicht! Ik zal je meteen als een hartstochtelijk zoeker naar Gods wijsheid aan hen voorstellen, als je wilt.'
[9] Johan Kernbeiss zegt: 'Ik smeek je, doe dat niet, want ons gesprek moet geheel onder ons blijven. Waarom moet het hele hemelse gezelschap daarvan op de hoogte worden gebracht? Die beiden zouden grote ogen opzetten, als ik bij hen met zo'n vraag zou aankomen! Zwijg er daarom liever helemaal over! Ik deel nu volkomen jouw mening en zal daar ook bij blijven.'
[10] Thomas en Dismas treden nu weer de eerste zaal binnen, waarin de grote menigte zich bevindt. Generaal Theowald en zijn vriend Kernbeiss gaan hen vriendelijk tegemoet en spreken uit naam van de hele menigte hun dankbaarheid jegens de Heer der heerlijkheid uit voor zo'n kostelijk onthaal. Kernbeiss merkt nog speciaal op, dat alles zo wonderbaarlijk snel in z'n werk is gegaan.
[11] De monnik Thomas antwoordt echter dat hij zijn thans bereikte geestelijke voleinding in de nabijheid van de Heer hoofdzakelijk te danken heeft aan de krachtige terechtwijzing van de generaal en daarnaast ook aan de hele menigte, die hem de goede dienst bewees hem vanwege zijn grote domheid naar buiten te gooien. Daarop zegt Kernbeiss: 'Beste vriend, praat daar maar niet meer over, want ik was ook een van degenen die je naar buiten hebben geduwd; wat nu eenmaal gebeurd is, kan men helaas niet meer ongedaan maken. Mij heeft het al honderd keer berouwd, maar een mens raakt soms zo verhit, dat hij zichzelf niet meer kent. Jammer genoeg kan dit ook de beste mensen overkomen. Ik denk echter dat als de mensengeesten hun wederzijdse misstappen naar beste vermogen weer goedmaken, elkaar om vergeving vragen en ter verzoening elkaar vriendschappelijk de hand reiken, dat ook onze lieve hemelse Vader daarop geen al te boos gezicht zal zetten!'
[12] Thomas zegt: 'Vanzelfsprekend; wanneer de mensen zich tegenover elkaar gedragen zoals het behoort, dan doen zij dat ook tegenover God, want God de Heer wil immers van de mensen niets anders dan dat niemand zich hoger acht dan een ander en niemand rechter speelt over een ander. Wij beiden hebben toch nooit iets tegen elkaar gehad en hebben elkaar daarom ook niets te vergeven. Dat jij hier echter in deze geestenwereld een beetje meehielp om mij eruit te gooien, heeft met onze aardse vriendschap toch niets te maken. Dat geldt des te minder, omdat je mij daardoor een uitstekende dienst hebt bewezen. Zonder deze gebeurtenis zou ik misschien tot op heden nog in mijn monnikendomheid zijn blijven steken, terwijl ik nu de tegenover jullie begane domheden door de genade van de Heer weer ruimschoots kan goedmaken.
[13] Hoeveel onzin heb ik jullie op aarde voorgezwetst, zodat zelfs hier nog sommigen met een of andere domheid, die ik jullie als priester aanpreekte, opgescheept zitten. Maar dit alles zal hier door mij aan jullie weer goedgemaakt worden. Domheden moeten opgeruimd worden en in plaats daarvan moeten, voorzover het in mijn vermogen ligt, wijze lessen komen. Hij, die mij dit zuiver hemelse ambt heeft gegeven, moge jullie en ook mij voor dit doel sterken!
[14] Door de genade van de Heer ontving ik het vermogen om te zien, wat er nu op aarde en met name in ons aardse vaderland gebeurt. Ook jullie zullen spoedig bericht ontvangen via enkele nieuwelingen, die hier zullen aankomen. Ik zeg jullie: de groten, die echter heel klein waren, hebben zich behoorlijk met het bloed van hun broeders vetgemest en zijn weer dik en sterk geworden. In plaats van de Heer te danken voor de overwinning op hun vermeende armzalige vijanden, weten zij nu van verwaandheid, hoogmoed en wraakzucht niet wat ze moeten doen. De satan legt de hele hel op het toneel van de wereldpolitiek aan hun voeten. En zij grijpen die hel aan en handelen volgens haar principes.
[15] 'Oordeel niet, opdat gij niet geoordeeld zult worden! Verdoem niemand, opdat gij niet verdoemd zult worden. Wees barmhartig, dan zult ook gij barmhartigheid ondervinden!' Dat zijn de ernstige vermaningen, die de Heer de mensen op aarde gaf. Maar ondanks al deze ernstige, goddelijke wetten doen zij die machtig zijn geworden, nu met hun broeders wat zij maar willen. Zij oordelen, verdoemen en doden nu naar believen om hun macht te laten gelden. Spoedig zullen verscheidene mensen, die de laatste tijd wreed vermoord werden, hier aankomen en zij zullen luid beginnen te weeklagen. Jullie moeten hen meteen opnemen, troosten en kalmeren, aldus zullen jullie je eerste hemelse taak verrichten!'
«« 131 / 150 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.