De wachtende heldin en de hoogmoedige patheticus. De laatste door de Heer terechtgewezen.Liefdewonder aan de heldin Helena

Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 1)

«« 68 / 150 »»
[1] De heldin, die nu al helemaal ongeduldig geworden is, komt ietwat schuchter dichterbij en vraagt Me, of Ik misschien al heimelijk door middel van bepaalde tekens met Jezus de Heer over haar heb gesproken.
[2] De patheticus, die nu in het gezelschap verscheidene van zijn soortgenoten heeft gevonden, ergert zich er al over, dat deze naar zijn mening ellendige 'Lerchenfelderin' (Lerchenfeld: destijds een minder fraaie buurt in Wenen.) zo onbeschaamd is om Mij, als zijnde een notabele van dit huis, lastig te vallen. Hij gaat daarom met nog een paar anderen op haar af en zegt: 'Zeg eens, jij slet uit Lerchenfeld, hoe lang denk je deze achtenswaardige heer des huizes nog lastig te vallen met je hondengeblaf? Heb je dan helemaal geen manieren?'
[3] De heldin zegt: 'Zeg eens, verwaande kwast! Gaat u dat wat aan? Maak dat u weg komt, weerzinwekkende adellijke vetzak! Anders zal ik u eens vertellen hoe u in het Duits werkelijk heet! Moet je die zure galspuwer daar nu zien staan! Het staat meneer niet aan dat iemand van ons slag met zo' n heer praat. Wie denkt u wel dat u bent? Denkt u, omdat u op aarde als gepensioneerde fourageur ooit een keizerlijke sabel hebt gedragen, dat u daarom in deze wereld beter bent dan iemand van ons? Domkop, u zult nog raar op uw neus kijken! Het is maar goed dat Christus de Heer niet hier bij ons is, want die zou wel erg blij zijn om zo'n grove lummel als u bent voor zich te hebben! Maak nu maar dat u wegkomt met uw krokodillenogen en uw bokkenpoten, anders zult u nog wat anders beleven!'
[4] Daarop wendt de patheticus zich tot Mij en zegt: 'Maar mijn beste vriend, ik smeek u in godsnaam, dit schepsel te verbieden voortaan nog zo'n grote mond op te zetten tegen mannen van aanzien en reputatie, want ze zet iemand te kijk alsof hij de ordinairste schoenlapper zou zijn! Het is wel waar dat we hier in de geestenwereld zijn, waar het standsverschil voor eeuwig is opgeheven. Maar het verschil in intelligentie en verfijnde ontwikkeling kan niet eerder verdwijnen, voordat dit op aarde verwaarloosde, menselijke potentieel die graad van ontwikkeling en humaniteit zal hebben bereikt, waardoor het voor een beter gezelschap aangenaam en interessant kan worden. Ik smeek u, beste vriend, wilt u dit duidelijk maken aan deze Lerchenfeldse vrouwspersoon?'
[5] Ik zeg: 'Mijn beste vriend, het spijt Me hier in geen geval gevolg te kunnen geven aan uw verzoek. En wel om de aloude reden, de oude grondregel, dat voor God alles een gruwel is wat de zogenaamde betere wereld als groot, schitterend, verheven en mooi betitelt en vereert. Want God blijft steeds dezelfde en schept nooit welbehagen in mannen van aanzien, die de waarde van een mens slechts bepalen naar het aantal adellijke titels, naar ambtelijke waardigheid of naar de hoeveelheid geld, en alle andere mensen voor gepeupel uitmaken. Maar alles wat voor de wereld klein en gering is en vaak geminacht wordt, staat bij God weer in hoog aanzien. En daarom moet Ik, als een allerintiemste vriend van God, u hier eerlijk bekennen dat deze door jullie verachte Lerchenfeldse Mij honderd keer liever is dan jullie, hoogadellijke vrienden; tenminste als Ik zo vrij mag zijn jullie als mijn vrienden te mogen betitelen! Jullie hebben deze arme nu echter een grote dienst bewezen, want van nu af aan wil Ik Me pas echt over haar ontfermen en haar een vorming geven, waarvoor zelfs de engelen respect zullen krijgen. Ze zal spoedig heel hoog geplaatst worden en een sieraad van dit huis zijn! Waar jullie, mannen van eer, je echter binnenkort zouden kunnen bevinden, zal de toekomst wel uitwijzen! Ik verzoek jullie echter omwille van jullie eigen heil, deze arme verder niet meer lastig te vallen, want ze hoort nu helemaal bij Mij! (Mij tot de heldin wendend): 'En jij, Mijn lieve 'Magdalena', ben je daar tevreden mee?'
[6] De heldin zegt: 'O Jezus ja, nou en of! U bent me oneindig veel liever dan die hoogmoedige lieden daar, die een arm mens voor een stuk vee aanzien! Ik ben niet kwaad op ze, maar ik kan het niet uitstaan, wanneer ze iemand zo kleinerend behandelen. Onze Heer God moge het hun vergeven, want ze weten misschien ook niet wat ze doen!'
[7] De patheticus zegt: 'Nou, nou, het is al goed! Hoor eens vrienden, als het in de wereld van de geesten overal zo vervelend toegaat als hier, dan is deze wereld een fraaie beloning voor de zure voorbereidingen op aarde, voor het veel geroemde leven van de ziel na de dood! Op aarde heeft een ontwikkeld, achtenswaardig man zich toch door zijn positie, zijn hoge openbare functie en zijn welgesteldheid kunnen vrijwaren van de aanvallen van dergelijk ordinair gespuis. Maar hier echter groeit dit gepeupel iemand brutaalweg boven het hoofd, en tenslotte zou men het nog als een genade moeten beschouwen dat je zo'n bolwangige meid mag aankijken! Als toppunt van deze maatschappelijke smakeloosheid moet deze toch overigens zeer achtenswaardig uitziende man zich ook nog voor deze rotte pomerans interesseren en haar tot onze spijt helemaal tot in de hemel verheffen. Dat ontbrak nog maar aan onze volledige wanhoop! En die beweerde, dat hij een allerintiemste vriend van God zou zijn! Te oordelen naar zijn genegenheid voor deze Lerchenfeldse met haar bolle wangen, haar volle boezem en haar brede achterwerk, moet de met hem bevriende Godheid een ware superlatief van laagheid zijn! Deze veile deerne stinkt van ontucht, en hij wil haar vormen en tot een sieraad van dit huis verheffen! Luister, dat zal me een fraai sieraad worden! Hahaha!'
[8] De heldin zegt tegen Mij: 'Hoort U eens, hoe die schimpt! Wel, die zou u toch eens wat moeten zeggen, maar dan zo, dat hij het begrijpt!'
[9] Ik zeg: 'Trek je daar niets van aan. Ze moeten maar schimpen zoveel ze willen. Het zal wel blijken hoeveel voordelen hun hoogmoedig geschimp hun zal opleveren. Opdat hun hoogmoed nog meer stenen des aanstoots aan ons beiden kan vinden, moet je Mij van nu af aan, als Mijn geliefde, met 'jij' en 'jou' aanspreken en tevens ook proberen echt mooi Duits te spreken. Als zij dat zullen horen, dan zul je eens zien hoe de hoogmoed hun parten gaat spelen! Probeer eens of je niet in staat zou zijn heel zuiver Duits te spreken.'
[10] De heldin bemerkt een verandering in zichzelf. Een sterk gevoel van welbehagen doorstroomt haar hele wezen, hetgeen ook op haar gestalte een heel gunstige invloed heeft. Gelukzalig, verbaasd over zo'n plotselinge verandering van haar wezen, waarin nergens meer de geringste pijn te bespeuren valt, kijkt ze Mij vol vreugde aan en zegt: 'O jij hoge vriend uit de hemelen, hoe heerlijk voel ik me nu aan jouw zijde! Alle grofheid viel als een geschubd pantser van me af. Mijn denken en mijn grove taal zijn veranderd als een akelige rups in een prachtige vlinder! Al mijn pijnen verdwenen als sneeuw voor de gloed van de zon. O, wat voel ik me nu heerlijk! Aan wie heb ik dat te danken? Aan jou, grote, heilige vriend van de Allerhoogste!
[11] Maar omdat je mij, arme zondares, zo'n eindeloos grote genade hebt bewezen die ik zeker nooit in de geringste mate waardig kan worden, O, zeg me nu dan ook wat ik moet doen en hoe ik me moet gedragen om jou ook maar enigszins naar behoren mijn dankbaarheid te tonen.'
[12] Ik zeg: 'Mijn lieve Helena (dit is haar hemelse naam), wij staan al quitte. Je bevalt Me nu echt uitstekend en je hebt een hart dat Mij heel liefheeft, net zoals het Mijne jou! Wat is er dan nog meer nodig? Reik Me nu ook je hand als onderpand van jouw liefde voor Mij en geef Me een vurige kus op Mijn voorhoofd. Voor al het overige zal Ik wel zorgen.'
[13] Helena begint te gloeien van liefde, reikt Me meteen haar hand en geeft Me ook de verlangde kus op Mijn voorhoofd met een nauwelijks te beschrijven, innige liefde.
[14] Bij deze scène komen Robert, Messenhauser, Becher en vooral Jellinek de tranen in de ogen. Helena ziet er na de kus op Mijn voorhoofd weldra als een heilige uit en haar gestalte wordt zo edel en mooi, als was ze reeds een hemels wezen; op haar kleding na, die er echter nu heel proper en aardig uitziet. Robert echter komt er direct bij en vraagt Mij, of hij voor deze mooie bloem ook nieuwe kleren moet halen. Ik zeg hem: 'Over een poosje, als Ik het vragen zal.'
«« 68 / 150 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.