Olafs verzoek om hulp voor zijn vrienden. De belofte die de Heer hem doet. Mensenzielen-visvangst. De koppige patheticus

Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 1)

«« 75 / 150 »»
[1] Na deze woorden begeeft Max Olaf zich meteen naar Mij toe, buigt diep en zegt: 'Hooggeachte, wijze en zeker ook liefdevolle vriend, van al datgene wat er tijdens mijn aanwezigheid hier aan wonderlijks is voorgevallen, is mij niets ontgaan. Maar daarbij heb ik ook gemerkt, dat alles alleen maar van u afhankelijk is. U schijnt tenminste hier in dit huis de grondslag van alles te zijn. Het lijkt ook, of het hier alleen van u afhangt of iemand gelukkig of ongelukkig zal worden. Wie u gewonnen heeft, die heeft, zo komt het mij voor, alles gewonnen! Vertrouwend op uw klaarblijkelijke goedheid ben ik, misschien de onwaardigste van allen, zo vrij om uit 'de grond van mijn hart te vragen, aan die drie daar, namelijk twee mannen en een armzalige vrouw, uw genade, liefde en vriendschap te willen schenken. Er kleeft aan hen, evenals aan mij, nog menige aardse ballast, die in deze geestenwereld nauwelijks te gebruiken zal zijn. Maar wij zijn allemaal, zo waar God leeft, met goede wil bezield en zullen met alle kracht proberen aan te vullen wat ons nog ontbreekt, om ons daardoor uw genade waardiger te tonen.'
[2] Ik zeg: 'Beste vriend en broeder, Ik zeg je, ga heen en breng ze bij Me. Want waar is er een vader, die zijn oor en hart afsluit voor iemand die om genade smeekt voor zijn kinderen? Kijk, dat zou zelfs de strengste vader op aarde niet doen; des te minder Ik, omdat in Mij toch de volheid van de liefde van de hemelse Vader lichamelijk woont. Haast je dus en breng allen hier, die naar Mij verlangen!'
[3] Vol diepe vreugde zegt Max Olaf: 'O vriend, ik wist het immers, dat ik niet tevergeefs naar u toe zou gaan! Ik dank u al bij voorbaat namens allen, want ik zie al tranen van vreugde bij hen! O, dank u, dank u wel!'
[4] Ik zeg: 'Maar mijn beste vriend en broeder, Ik heb steeds gewacht of je voor jezelf ook iets zou willen vragen, maar iets dergelijks kwam niet te voorschijn. Wil jij dan ook niet wat gelukkiger worden dan je nu bent?'
[5] Olaf zegt: 'O hemels goede vriend, kijk, het is met mij zo gesteld, dat ik gelukkig ben bij het zien van het geluk van hen die me na aan het hart liggen! Op aarde was ik ook niet anders. Ik vergat daardoor steeds om voor mezelf te zorgen, omdat alleen het welzijn van anderen me ter harte ging. Daarom, beste vriend, moet u het me niet kwalijk nemen, dat ik u alleen maar voor anderen om genade vraag. Ik vergat daarbij mezelf, alsof ik die genade minder nodig zou hebben dan zij, voor wie ik haar gevraagd heb. 0, ik heb haar ook heel erg nodig, maar wil graag wachten, zodat ik eerst de anderen gelukkig kan zien.'
[6] Ik zeg: 'Luister, beste vriend en broeder. Ik wist wel, hoe het met jouw hart gesteld is, en hoe het heel harmonisch op het Mijne is afgestemd. Ik vroeg je dit niet als zou Ik het niet weten, maar om je hart voor te bereiden op iets wat je nu nog niet in staat bent te bevatten. Maar Ikzelf zal je hiervoor spoedig geschikt maken. Ga nu en breng hen die je ter harte gaan, hier! Laat echter ook nog naar anderen je hart uitgaan, want Ik zeg je: allen die je bij me zult brengen, zullen worden aangenomen. Begrijp je dat? Ja, je begrijpt het!'
[7] Max Olaf buigt weer diep voor Me en keert tot de zijnen terug. Als hij bij zijn vol verlangen wachtende metgezellen terugkomt, vraagt de baron hem meteen, hoe hij met zijn verzoek door Mij werd ontvangen.
[8] Max Olaf zegt: 'Beste vrienden, ik zeg jullie: voortreffelijk! Niet alleen jullie, maar iedereen die zich maar bij ons aan wil sluiten, zullen door hem worden aangenomen. Laten we daarom eens wat rondkijken tussen deze menigte of er soms nog iemand te vinden is, die zich bij ons zou willen voegen.'
[9] De baron zegt: 'Och vriend, kijk, daar vlak achter Emma staan nog een paar vrouwelijke wezens; het zijn mijn twee oudste dochters. En achter hen staan hun echtgenoten en naast hen nog een paar trouwe bedienden... misschien worden zij ook aangenomen, als ze met ons mee zouden gaan.' Max Olaf zegt: 'Laat ze maar hier komen! Wie met ons mee gaat, wordt aangenomen, want ik heb daarvoor zijn goddelijk woord. Maar we moeten er nog meer zien te vinden.'
[10] De patheticus zegt: 'Luister vriend, ik weet wel een manier! We gaan naar de ons beter bekende menigte en doen een algemene oproep tot hen. Wie zich daarnaar wil richten, zal ons ook volgen. Wie niet wil, blijft maar achter! Dwingen, lijkt me, moeten we niemand.'
[11] Max Olaf zegt: 'Van dwingen is er in geen geval sprake. Maar we moeten hun wel uitleggen, waarom we dit voor hun eigen bestwil van hen verlangen. Een dergelijke uitleg zal toch hopelijk geen dwang zijn?' De patheticus zegt: 'Al naargelang men de zaak aanpakt. Een te summiere uitleg zal niet veel effect hebben, maar een goed gemotiveerde is evengoed een vorm van dwang als iedere andere macht. De wil van zo'n door overreding bepraat iemand is dan geen vrije meer!'
[12] Max Olaf zegt: 'Vriend, nu zoek je het wel erg ver! Wanneer men alles dwang zou willen noemen, waardoor mensen op andere ideeën, begrippen en besluiten worden gebracht, dan zou ook al het onderricht verboden moeten worden. Want door het onderwijs worden de leerlingen, die toch ook met een vrije geest begiftigde mensen zijn, tot andere begrippen gebracht, waardoor hun oorspronkelijk puur zuiver zinnelijk willen een geheel tegenovergestelde richting krijgt. Ik vind dat dat iets heel goeds is. Wanneer door het noodzakelijke onderwijs de menselijke geest pas tot zijn ware vrijheid kan komen, dan zie ik helemaal niet in, hoe in het eigenlijke rijk van de geest een leerzame verklaring een gevaar zou kunnen zijn voor de vrije wil van een mens. Wees, beste vriend, daarom maar niet bezorgd! Als daaraan iets verkeerd zou zijn, zal ik het wel verantwoorden tegenover Hem, die mij daartoe zijn goddelijke woord gegeven heeft. Ik ga nu meteen aan het werk en ga mijn trouwe 'woordennet' uitwerpen tussen deze vissen. Vang ik iets, dan zal het goed zijn. Vang ik echter niets, dan moet het ook maar goed zijn.'
[13] Met deze woorden begeeft Max Olaf zich tussen de menigte en spreekt een wel gekozen woord. Een twintigtal sluit zich bij hem aan, terwijl de anderen morrend zeggen 'Nou, als we daarheen willen, zullen we zelf wel de weg vinden! We hebben daarvoor geen extra praatjesmaker nodig!'
[14] Max Olaf keert met zijn vangst meteen terug naar de zijnen en zegt vol vreugde: 'Kijk eens, vrienden, mijn visvangst is best goed uitgevallen! Nu gaan we dan ook meteen naar Hem, die ons alleen kan en wil helpen. Want daarvoor heb ik Zijn goddelijk woord!'
[15] De patheticus zegt: 'Maar ik begrijp niet dat u, beste vriend, maar steeds over zijn 'goddelijk woord' spreekt! Hoe kan een mensengeest, al is hij nog zo volmaakt, een goddelijk woord hebben en geven? Of houdt u hem soms werkelijk voor een soort Apollo?'
[16] Max Olaf zegt: 'Ja, ik zeg het je zonder schroom: of Hij, of anders niemand! Zijn aan mij gerichte, diepzinnige woorden vielen bij mij niet op zand, maar in de diepte van mijn hart. En dit zegt me nu steeds: 'Hij, en in eeuwigheid niemand anders! Begrijp je deze kracht,' vraagt mijn hart me. En mijn geest antwoordt: 'Ja, mijn hart, Degene die je liefhebt, die is het, en behalve Hem is er geen ander meer!' Maar nu genoeg hierover, laten we op weg gaan naar Hem toe. Heil diegene, die mij volgt!'
[17] De patheticus zegt vlug: 'Ik moet je werkelijk om vergeving vragen, mijn anders zeer geachte vriend! Bij deze veronderstelling kan ik u niet volgen! Een mens voor de enige God aanzien? Werkelijk, dat is me te kras! Ik heb niets op zijn wijsheid en zijn innerlijke wilskracht aan te merken en evenmin op zijn goedheid. Want de Lerchenfeldse ontwikkelt zich fameus onder de invloed van zijn goedheid. Maar dat u hem ons als Godheid aanduidt, daartegen moet ik protesteren. In Mozes staat: 'Gij zult in één God geloven' en verder: 'Niemand kan God zien en in leven blijven, want God is een verterend vuur!' En luister verder wat de wijze Jood Jezus, die u ook voor een God houdt, zelf ergens zegt, ik meen bij Johannes; Hij zegt: 'Niemand heeft ooit de Godheid gezien. Maar wie Zijn woord hoorde, het zou aannemen en er naar zou handelen, die zou daardoor de Geest Gods in zich opnemen, en deze zou in hem wonen'. Ziet u, ook ik ben tamelijk vertrouwd met de Bijbel, maar er staat nergens dat een mensengeest, ook al is hij uit God, daardoor ook het allerhoogste, in het eeuwig ontoegankelijke licht wonende Godwezen zelf zou zijn. En omdat u, mijn verder allerdierbaarste vriend, dit schijnt te beweren van hem die de Lerchenfeldse zo mooi heeft gemaakt, kan ik echt niet met u mee gaan.'
[18] Max Olaf zegt: 'Beste vriend, doe maar wat u wilt! U hebt zelf al eerder geprotesteerd tegen dwang en daarom zal ik u in het vervolg ook niet meer tot wat dan ook proberen te overreden.'
«« 75 / 150 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.