In Frohnleiten. Kerkelijk-bekrompen geesten.

Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)

«« 109 / 153 »»
[1] Wij bevinden ons nu echter in het plaatsje Frohnleiten, waar een aantal geesten uit de daar gelegen parochiekerk naar ons toekomt, die ons uitgebreid vragen vanwaar we komen, waarheen we gaan en wie we zijn.
[2] Petrus treedt naar voren en zegt: 'Wij komen van boven en komen voor een korte periode naar beneden om de verloren schapen en lammeren te zoeken, om de bokken te tuchtigen en de wolven te gronde te richten.' De geesten zeggen: 'Aha, jullie zijn zeker missionarissen uit Rome, dus door de paus zelf voor dit uiterst gewichtige ambt gewijd?'
[3] Petrus zegt: 'O, lieve mensen! Wij zijn wel missionarissen, maar niet daartoe gewijd door jullie blinde paus, maar door God, de Heer Jezus Christus Zelf. Wie van jullie ons wil volgen, wordt direct door ons opgenomen voor het waarachtige rijk Gods, maar wie ons niet wil volgen, zal op de woeste aarde worden achtergelaten. Laat niemand ons echter meer vragen wie we zijn of hoe we heten, want wie hier niet onvoorwaardelijk aan ons verzoek voldoet, zal niet worden aangenomen.
[4] De geesten zeggen: 'Als jullie niet door de heilige paus zijn gewijd en gezonden, kunnen wij jullie onmogelijk volgen, want God de Heer heeft hem immers alles in handen gegeven. Wat hij bindt op aarde, is ook gebonden in de hemel en wat hij ontbindt op aarde, is ook ontbonden in de hemel. Als jullie dus niet door de paus zijn gezonden, dan kunnen jullie alleen maar gezonden zijn door de hel, waar alle ketters vandaan komen, die ook godslasterlijk zeggen dat zij van God komen en dat Hij hun Vader is, terwijl toch enkel satan hun vader is. Gaan jullie maar weer verder!'
[5] Petrus zegt: 'Hoe weten jullie dan dat de paus van God de Heer zo'n enorme macht heeft ontvangen?' Een vrouw met een twee pond zwaar gebedenboek in de hand zegt: 'Nou, dat weet toch iedereen! God heeft Petrus alle macht gegeven en Petrus daarna aan de ene paus na de andere. Daarom is iedere paus even belangrijk als de heilige Petrus zelf] Heeft meneer dat begrepen?'
[6] Petrus zegt: 'Dat klinkt mij heel grappig in de oren, daar ik toch zelf deze bewuste Petrus ben in wiens handen God de Heer de geestelijke sleutels tot het hemelrijk heeft gelegd. Ik weet niets van een overdracht van de door God aan mij toebedeelde macht aan de roomse paus; evenmin heb ik ooit in Rome gewoond. Paulus, een apostel van de heidenen, heeft zich wel geruimere tijd onder de tirannieke regering van keizer Nero in Rome opgehouden, maar ik, de ware, echte Petrus, nooit! Hoe zou ik dan een paus tot mijn opvolger hebben kunnen benoemen en hem alle mij door God Zelf verleende macht hebben kunnen overdragen?'
[7] De vrouw schreeuwt: 'Scheer je weg, satan! Kijk die kerel nu eens! Die wil nu zelfs de heilige Petrus zelf zijn! Het is hun nog niet genoeg om de leer van Christus, die alleen de paus bezit, als helse ketters te verwerpen; uiteindelijk willen zij ook nog Onze-Lieve-Heer zelf zijn! Maak nu maar dat jullie wegkomen, anders gebruiken we geweld!'
[8] Ik zeg: 'Broeder Simon, voorlopig is elke moeite hier tevergeefs; die hebben nog tweehonderd jaar nodig voordat zij een beetje verlicht worden. Laten we daarom maar weer verder gaan! Ik zal jou alleen eerst enkele ogenblikken hemels laten schitteren en toelaten dat deze bekrompen zielen je herkennen. Dan zullen we echter plotseling voor hun ogen verdwijnen. Dit gezicht zal voor hen een leidster zijn, bij het schijnsel waarvan ze langzamerhand de ware weg van het leven zullen vinden.'
[9] Op hetzelfde moment straalt Petrus als de zon op de helderste middag. Alle geesten krimpen van schrik ineen, maar wij verdwijnen. Als de geesten weer tot bewustzijn komen en voor ons willen neervallen, zien ze niemand meer. Daarop beginnen zij terstond te wenen en te jammeren en hun verblindheid te verwensen.
[10] Maar een heel college van monniken komt uit de kerk gelopen en begeeft zich naar de klagenden, beleert hen op streng pauselijke wijze en verklaart deze zogenaamde verschijning tot een spookbeeld van de hel. - De geesten willen de monniken grijpen en hen afmaken, maar deze maken zich uit de voeten en vluchten hun klooster in. De geesten lachen hen uit, verwijderen zich van deze plaats en begeven zich naar de bergen.
[11] Zo eindigt deze scène in Frohnleiten. Wij trekken verder met de bedoeling om ' s avonds tegen zes uur in de omgeving van Graz aan te komen en bij de zogenaamde Reinerkogel plaats te nemen, waar de vier die vooruit waren gegaan zich al hebben geïnstalleerd.
«« 109 / 153 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.