De lichtblauwen verbazen zich over de macht van de bode, zonder zijn ware wezen te herkennen. Hoe mensen en geesten zich God voorstellen en hem herkennen.

Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)

«« 126 / 153 »»
[1] Zij, die nu gekleed zijn in lichtblauwe gewaden en niet begrijpen hoe hun kleren zo plotseling konden veranderen, zeggen: 'Vriend, het is vreemd: wat jij zegt, dat gebeurt! Jij deed een uitspraak over onze kleren en we konden niet eens zien wanneer ze eigenlijk werden veranderd. Ook onze gezindheid is geheel veranderd en veel dingen zijn ons nu volkomen duidelijk geworden. Jij moet een buitengewoon machtige vriend van de Heer zijn. De beide eerste vrienden, die met hun beide vrouwen naar ons toe kwamen, waren ook wel machtig, want die krijgslustige rode menigte hebben ze zo teruggedreven dat deze ons daarna niet meer kon naderen; maar dingen door een eenvoudig woord wonderbaarlijk veranderen, dat is een ander verhaal!
[2] Zeg eens, beste vriend, met welke buitengewone macht verricht je zo'n wonder? Kijk, op aarde geloofden we niet zo erg in de wonderen van Christus, maar wel in Zijn leer, die waarlijk van zuiver goddelijke aard is. Nu echter worden ons ook al Zijn wonderwerken duidelijk; dat is al zuiver goddelijk. Alleen zouden we ook graag willen begrijpen hoe zoiets mogelijk is.'
[3] De bode zegt: 'Ik kan jullie daarvoor voorlopig geen andere verklaring geven dan deze: 'Voor God zijn alle dingen mogelijk!' Wie God echter boven alles liefheeft en daardoor één is met God, voor die is dan evenals voor God Zelf ook alles mogelijk. Zei Christus op aarde niet: 'Wat gij de Vader in Mijn naam ook moogt vragen, het zal u gegeven worden!' Alle macht ligt enkel en alleen in de liefde. Ook de eindeloze macht van God bestaat slechts in Zijn onbegrensde liefde. En zo kan iedere geest alleen door de liefde tot een macht geraken, die even groot is als zijn liefde in God en voor God. Zonder deze liefde echter bestaat er noch leven, noch een of andere macht. Hebben jullie dat goed begrepen?'
[4] De nu lichtblauwen zeggen: 'Edele vriend, wie zou jouw woorden niet begrijpen, zij vloeien toch als balsem in onze harten. Wij vragen je, breng ons maar dadelijk naar Jezus de Heer, op die heuveltop. We branden van liefde en verlangen om Hem te zien en misschien kunnen we ook een paar woordjes met Hem wisselen... als Hij tenminste als geest net zo is als Hij op aarde was, namelijk vol liefde en grootste zachtmoedigheid!'
[5] De bode zegt: 'Maar toen Hij de kopers en verkopers uit de tempel dreef en de kraampjes van de duivenverkopers en wisselaars omverwierp, was Hij niet bepaald van grote zachtmoedigheid vervuld. Ook niet, toen Hij de vijgenboom die geen vruchten droeg vervloekte en de huichelachtige Farizeeën hun schanddaden voorhield. Wat denken jullie daarvan?'
[6] De lichtblauwen zeggen: 'O vriend, toen was Hij bijzonder zachtmoedig en toegeeflijk. Wij, in het bezit van Zijn macht, hadden daar heel anders huisgehouden. De kerels hadden moeten braden als een kalfsbout op paaszondag. Wat echter de vruchtloze vijgenboom betreft, daar gebruikte de Heer Jezus toch alleen maar een zinnebeeld, dat misschien wel betrekking had op de rooms-katholieke kerk, die toch ook vol louter heidens ceremoniegebladerte zit waarachter geen vrucht te zien is. Dus maar naar Hem toe op genade of ongenade! Hij moet zich maar zondermeer door ons laten liefhebben!'
[7] De bode zegt: 'Welnu, op jullie verantwoording zullen we ons geluk beproeven. De lichtblauwen zeggen: 'Vooruit dan maar! We zullen de verantwoording voor jou wel op ons nemen want we hebben geen angst voor Hem!'
[8] Na deze opmerking van de lichtblauwen, die met dertig man zijn, benevens een hele staf bedienden, wordt de heuvel nu vlug beklommen. Wanneer we boven door de vele rijen van goedaardige geesten gaan en bij de welbekende ronde open plek tussen de bomen aankomen, staan daar de drie apostelen, de keizers en vele bisschoppen, die een diepe buiging voor ons maken. Daarop vragen de lichtblauwen aan de vermeende bode: 'Vriend, voor wie buigen deze geesten eigenlijk? Misschien zien zij al ergens Christus de Heer, die wij in onze onwaardigheid nog niet kunnen zien? Toon ons tenminste de plaats waar Hij vandaan komt, zodat we ons direct voor Hem kunnen neerwerpen en Hem eer kunnen bewijzen in het stof van onze nietigheid!'
[9] De vermeende bode zegt: 'Waarschijnlijk zullen deze de Heer zien en meteen herkennen; daarom buigen ze voor Hem. Want er zijn zeer velen die de Heer zien en vaak vele dagen en soms zelfs jaren lang met Hem spreken, maar niet herkennen, omdat hun hart nog blind is. Zij zeggen nu dan ook: '0, als we toch maar eenmaal het geluk zouden hebben de Heer Jezus te zien, dan zouden we geen andere zaligheid meer verlangen. We zouden ons uit diepste deemoed voor Hem in het stof werpen en Hem prijzen met alle psalmen van David en de hoogliederen van Salomo!' Dat zeggen zij de Heer in het gezicht, die zij wel zien en spreken, maar niet herkennen. Zij wachten steeds op Hem, terwijl ze toch honderdmaal vlak voor Hem hebben gestaan.
[10] Maar wat baat het zien alleen, als het herkennen er niet bij is? Het herkennen wordt echter meestal daarom zeer bemoeilijkt, omdat er diep in het menselijke hart nog zoveel hoogmoed zit. Het kan zich er moeilijk in vinden om zich de Godheid iets menselijker voor te stellen, omdat de Godheid volgens de gangbare mening iets heel buitengewoons dient te zijn. Mocht ze er naar de uiterlijke vorm al uitzien als een volmaakt mens, dan zou ze toch volgens de verwachting en verbeelding van de mensen op z'n minst moeten stralen als een zon.
[11] De mens kan zich de Godheid slechts voorstellen als iets zeer buitengewoons. De oorzaak daarvan ligt in het beschouwen van de materiële wereld met al haar verschijningsvormen, zowel wat hoeveelheid, grootte als samenstelling betreft. De sterrenhemel getuigt van een reusachtig groot Godwezen, de zon van Zijn licht, de aarde van Zijn macht en sterkte. Ook de paus en de geestelijke vertegenwoordigers van alle godsdiensten verkondigen Hem als iets dat de mens zich nauwelijks durft voor te stellen. Tenslotte komt daarbij nog de hoogmoed van het eigen hart en het wereldverstand, waardoor de mens zich schaamt voor een onaanzienlijke God, niet graag in een vooraanstaand gezelschap de naam Jezus uitspreekt en nog minder diens goddelijkheid standvastig verdedigt.
[12] En zo komt het dan voor, vooral hier in het geestenrijk, maar ook af en toe op aarde, dat de Heer Zelflang omgaat met overigens wijze geesten alsook met mensen op aarde, maar zij Hem om genoemde redenen niet herkennen. De mensen op aarde verlangen nog meer dan geesten grote wonderen, want kleine deugen toch niet voor hun grote God. Als er al sprake is van God, dan zegt men slechts: 'Grote, almachtige God, Schepper van de oneindigheid, Bestuurder van alle werelden, Vader van aeonen', en dergelijke. Wanneer nu Jezus de mensen op aarde af en toe als een heel gewoon, soms zelfs naar het lijkt met enkele zwakheden behept mens tegemoet treedt, wel heel wijs spreekt, met hen eet en drinkt, maar geen wonderen verricht, herkent Hem zeker niemand, hoewel Hij beloofde tot aan het einde van de wereld bij de Zijnen te blijven.
[13] Slechts in het kleed van de armoede komt de Heer vaak naar Zijn kinderen op aarde, maar zij herkennen Hem niet omdat hun godsbegrippen al hoogmoedig zijn - gelijk iemand van adel het zich laat welgevallen dat iemand van een hogere adel met zestien of meer voorvaderen over hem regeert. Plaats hem echter eens onder iemand die niet van adel is; dan is het gebeurd met zijn gehoorzaamheid en zijn respect. Zo vergaat het de Godheid ook bij de van hoogmoed opgeblazen mensen. Heeft de Heer in hun ogen niets wonderbaarlijks in zich dat beantwoordt aan hun hoge eisen, gaan er aan Zijn verschijnen geen vuur, stormwind, bliksem en donder vooraf, dan is het gedaan met Zijn Godheid!
[14] Ja, Ik zeg jullie dat het de Heer op aarde sinds achttienhonderd jaar reeds vaak is overkomen dat Hij zelfs door overigens geheel op God vertrouwende mensen eruit werd gegooid. Daarom wordt het dan ook steeds moeilijker voor de Heer om de mensen op aarde te benaderen. Komt Hij op Zijn eenvoudige wijze, dan wil niemand Hem herkennen. Wat moet men dan doen als men graag herkend wil worden?
[15] Kijk, in het hemelrijk is alleen hij de eerste en voortreffelijkste, die van allen de geringste en de onbeduidendste schijnt te zijn. Waarom zou bij zo'n eeuwige ordening van God, Hijzelf op deze regel een uitzondering willen maken? Vragen jullie je nu zelf eens af, of er bij jullie met betrekking tot jullie herkennen van God ook niet hetzelfde aan de hand is. Jullie zien Christus de Heer misschien reeds geruime tijd, maar willen Hem niet herkennen omdat Hij er voor jullie niet goddelijk en voornaam genoeg uitziet.'
[16] Nu pas beginnen de lichtblauwen de bode wat aandachtiger te bekijken en zeggen: 'Jij zult het toch soms niet zelf zijn? Ach, dat zou werkelijk heel fataal zijn! Als jij het bent, wat gebeurt er dan met ons zondaars? Uit jouw woorden kunnen we echter haast opmaken, O God, dat het werkelijk zo is!'
«« 126 / 153 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.