Minerva's satanische verzoekersleer. Cado's treffende rectificatie.

Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)

«« 44 / 153 »»
[1] Nu wendt Cado zich tot Minerva en zegt: 'Hoelang nog, Satana, zul je ons geduld misbruiken? Wil je zelf helemaal niets anders doen dan wat slecht en kwaad is? - Kijk, als de Godheid zo'n grote diamant zou hebben geschapen, dat een bliksemschicht een miljoen aardjaren nodig zou hebben om van de ene pool naar de andere te vliegen - en daarbij ook een heel klein kolibrie-vogeltje zou hebben geschapen dat tot taak had iedere duizend jaar één keer naar deze diamanten bol toe te vliegen en er slechts één keer met zijn snavel tegenaan te pikken - dan zou het vogeltje de bol allang hebben vernietigd. Aan jou werden al duizenden van zulke tijdsruimten besteed en je bent nog steeds helemaal dezelfde die je was bij het begin aller tijden! Geen geest kan begrijpen wat een geduld de Godheid jou steeds heeft bewezen en welke wegen er werden ingeslagen om jou te louteren, maar het is werkelijk afschuwelijk om te bedenken dat dit alles tot nu toe tevergeefs was! Ik meen dat het nu tijd wordt om je hele wezen in die orde te brengen, die door God al eeuwigheden geleden voor jou is uitgestippeld!'
[2] Minerva zegt: 'Wat deed ik dan, dat tegen jouw Godsorde zou zijn geweest? Je spreekt voortdurend over een zekere ordening van God en schijnt zelf in wezen ook niet eens te vermoeden wat deze eigenlijk is en waaruit ze bestaat. Als ik, als het afgescheiden onzuivere deel, de voortdurende tegenpool van het zuivere deel van de Godheid voorstel, en dat onwrikbaar, zoals de Godheid Zelf onwrikbaar in Haar zuiverheid blijft, is dat dan iets anders dan juist die Godsorde zelf in haar totaliteit? En wat doe ik dan, wat men tegenover God als onrecht, als iets slechts en kwaads zou kunnen aanmerken? Het is waar, ik leidde de mensheid steeds in verzoeking om te zien of ze in haar deugd voor God en Zijn liefde de vuurproef zou kunnen doorstaan of niet. Kon zij dat, wel, dan kwam er aan mijn verzoeking zondermeer voor alle eeuwigheid een einde. Kon zij het niet, dan werd haar door mijn verzoeking niets anders gegeven dan een nieuwe gelegenheid om zich voor de ware deugd sterk te maken.
[3] De trotse maak ik nog trotser, zodat hij tenslotte door deze ondeugd innerlijk wordt verdeemoedigd, want niets geneest deze ondeugd immers beter dan zijn overmatigheid, is het niet op de materiële proefwereld, dan toch later hier _ hetgeen een zekere Cado zelf wel zal hebben ondervonden! Zo maak ik ook de zinnelijke bokken nog zinnelijker dan ze vanaf het begin al waren, en wel net zo lang totdat zij tot en met hun laatste levensvezel in hun ondeugd zijn vastgelopen en hun neiging hun tot de grootste kwelling en pijn wordt, waarop zij dan uit eigen beweging deze ondeugd de rug toekeren en de weg van de kuisheid gaan bewandelen. Reeds op de materiële wereld heb ik door bepaalde lichamelijke ziekten grenzen gesteld aan de zinnelijke begeerte. Helpen deze niet, dan heb ik hier in de geestenwereld nog veel krachtiger middelen om voor deze zielen deze ondeugd tenslotte verachtelijk te maken.
[4] Dat doe ik met iedere ondeugd. Ik ben ogenschijnlijk een bevorderaar van de ondeugd, dat is waar. Ik voel iedere Job aan de tand, maar een ondeugd is door mij nog nooit beloond, tenzij de zondaar nog niet zondig genoeg was om zijn ondeugd te verafschuwen. Dan moet ik inderdaad door allerlei verlokkingen de zondaar nog zondiger maken totdat de maat vol is, waarop hij dan de ondeugd als zodanig moet erkennen om er voor eeuwig afscheid van te nemen. Ik en de Godheid beogen steeds hetzelfde doel, namelijk de zuivering van de geschapen zielen, opdat ze geschikt worden om de ongeschapen, zeer zuivere en machtige geest uit God te dragen.
[5] God is de pottenbakker, maar ik ben het vuur! Zoals echter geen pot gebruikt kan worden om te koken als hij niet zelf vooraf door het vuur is gehard, zo is ook geen ziel in staat om het vuur van de goddelijke liefde te verdragen voordat ze door mij bestand is gemaakt tegen het vuur. Als ik echter datgene doe wat ik doen moet, hoe kun jij het dan wagen om te zeggen dat ik niet leef en handel volgens Gods orde, waaraan ik, evenals alle andere dingen, eeuwig ondergeschikt ben. Ja, als je mij ooit kunt bewijzen dat ik de ondeugd zou hebben beloond, heb je gelijk, maar als ik de ondeugd onverbiddelijk tuchtig, dan is jouw spreken loos en schaaft aan de schors, waarvan ze de kern nooit te zien kan krijgen.
[6] Of kun jij je een activiteit, die enkel uit positieve beweging bestaat, voorstellen? Moet één voet niet telkens rusten opdat de andere intussen de positieve beweging kan maken? Eén voet moet dus steeds een zonde begaan tegen de beweging, opdat uit de weerstand tegen de beweging en uit de beweging van de andere voet een volmaakte beweging ontstaat. Moet er niet een nacht bestaan, opdat de ziende het licht leert waarderen? Moet er niet op zijn minst een ogenschijnlijke dood bestaan, opdat daardoor het leven wordt verheerlijkt? En wat zou de zaligheid betekenen voor de geest die niet zou voelen dat hij mogelijkerwijs ook onzalig zou kunnen zijn! Als er geen pijn zou zijn, hoe zou het er dan uitzien met het gevoel van welbevinden van de gezondheid? En als er geen op zijn minst ogenschijnlijk kwaad zou bestaan, hoe zou het er dan met het goede uitzien? Kijk, alles moet zijn tegenstelling hebben, opdat het kan bestaan! Als ik de grondslag van al het tegenovergestelde ben, hoe kan ik dan tegen Gods orde zijn?'
[7] Cado zegt: 'Mijn lieve Minerva, als jij op aarde op het spreekgestoelte van een universiteit zo'n zalvende rede over de Godsorde betreffende jouw satanische wezen had gehouden, werkelijk, je zou bij dit geleerde college niet weinig opzien hebben gebaard! Als je echter denkt mij te hebben overtuigd van de goedheid van je wezen, dan heb je een belachelijke vergissing gemaakt, want daardoor toonde je, dat jij jezelf nog nooit hebt begrepen en daarom helemaal niet kunt weten hoe je geaard bent en welke richting jij volgens Gods ordening moet inslaan. Bovendien ken je mij helemaal niet, zelfs niet eens mijn naam, en toch durf je tegenover mij zo'n onzin uit te kramen!'
[8] Minerva valt hem in de rede: 'Jij heet Cado!' Cado vervolgt: 'Zo heet het kleed dat ik nu aan heb, maar ikzelf heet anders! Zeg eens, hoe kan het ooit in je opkomen, dat God de ziel door ondeugd wil beteren, of zou toelaten dat ze door de opeenstapeling van ondeugden zuiver, sterk en krachtig zou worden voor het dragen van Zijn geest? Om je je dwaasheid te tonen vraag ik je alleen maar of een kleed volmaakter wordt door er dag na dag een nieuwe scheur in te maken. Of zal een ontstemde harp zuiverder gaan klinken als men haar in plaats van zuiver te stemmen, steeds meer ontstemt? Zal een school, waarin niets anders dan hoereren, vloeken, stelen, roven, plunderen en moorden wordt geleerd, ooit reine, zachtaardige, eerlijke, lieve en moreel goede mensen voortbrengen? En zal het met een zieke beter gaan als men hem met giftige medicijnen en geweldige tuchtigingen te hulp komt?
[9] O kijk, jij dom en verblind wezen, duizend voorbeelden zou ik kunnen aanhalen, terwijl één voldoende is om de klinkklare onzin van je woorden overtuigend aan te tonen! Wat wilde je daar dan mee bewijzen? Je onschuld misschien, omdat je nooit een ondeugd zou hebben beloond? O, wat een onvoorstelbare onzin! Zeg me eens, hoe zou men de doden kunnen belonen? Hoe kun je een steen belonen voor een dienst, die hij jou door zijn natuurlijke, in hem zeer gerichte zwaarte heeft bewezen? Of welk loon kun je geven aan een gebraden vogel omdat hij zich door jou heeft laten vangen, braden en opeten?
[10] Op deze manier wil je dus beweren helemaal volgens de goddelijke orde te handelen? En van jezelf wil je zeggen, dat jij en God één en hetzelfde doel nastreven? O jij allerellendigste! Jij wilt jezelf met God gelijkstellen, ja jezelf zelfs boven Hem plaatsen alsof jij nog voortreffelijker zou zijn dan Hij?! Mijn beste, dat is toch al te bar! Dat kan voortaan niet meer geduld worden! Daarom zal van nu af aan zelfs jouw schijn_ vrijheid weer zeer aanzienlijk beperkt worden, want je hebt je ernstig vergrepen aan de rechten van God, en vergrijpt je op aarde samen met je baälsdienaren blindelings aan hen die in goud en zilver voorwenden God te dienen! Je hebt je bovendien aan de rechten der koningen en hun volkeren vergrepen en zij zullen je daarom spoedig de genadeslag toe_ brengen! Er zal jou niets anders overblijven dan met enkele varkens het bekende draf te vreten! Maak nu echter dat je weg komt, want ik heb een afkeer gekregen van jouw aanwezigheid!'
«« 44 / 153 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.