De tweede dag van de bijeenkomst van de examencommissie in de tempelzaal. Mislukte poging de zitting op te heffen.

Jakob Lorber - Drie dagen in de tempel

«« 12 / 33 »»
[1] Bij het vernemen van dit bericht gaf het gehele college zich ijlings naar de vergaderzaal, waar zij door de daar reeds aanwezigen betamelijk werden begroet, hetgeen de Farizeeën op hoge prijs plachten te stellen, en wat enkelen van hen al weer prompt aanleiding gaf om zich op te winden, omdat de jongen namelijk niets deed dat ook maar enigszins op groeten zou kunnen lijken.
[2] Een van de oudsten trad daarom op Mij toe, en vroeg mij op bescheidener toon waarom Ik zo trots deed en niemand groette.
[3] Ik gaf hem kortweg te verstaan: 'Zoiets moge dan gepast zijn voor u allen onder elkaar, maar wat heeft een twaalfjarige jongen daar nu mee van doen? Overigens heeft ook niemand van u mij gegroet; waarom zou Ik dan moeten teruggeven wat ik van u nog niet ontvangen heb?
[4] Bovendien bestaat dit gebruik bij ons in Galilea niet, en voor Mij bestaat het nog minder! Gij laat u steeds zeer overdreven groeten en eren, omdat de wereld van u wereldse heren heeft gemaakt! Overigens ben Ik in Mijn soort ook een heer, en wel een heel bijzondere! Waarom hebt gij Mij derhalve niet ook op voorkomende wijze begroet?
[5] Gelooft u gerust van Mij, dat Ik heel precies weet wie Ik groeten moet, maar aan u ben Ik zeker geen groet schuldig! Een nadere reden daarvoor kunt u Mijn Romein vragen, als u die althans per se weten wilt. Trouwens, het is vandaag na-sabbat, waarop het evenals op de sabbat volgens uw eigen voorschriften streng verboden is te groeten en eer te betonen, omdat zulks de sabbat zou ontheiligen en de mens bovendien voor de hele dag zou verontreinigen! Hoe komt u er dan toe Mij iets te willen laten doen wat tegen uw voorschriften indruist?'
[6] Verbaasd zwijgend keken de tempelheren elkaar aan, terwijl de jonge leviet zei: 'Heren oversten, met deze anders zo beminnelijke knaap is het verder absoluut niet te harden! Maar het mooiste van alles is nog het feit, dat hij overal van op de hoogte is en dan ook ontegenzeggelijk steeds gelijk heeft!'
[7] Nu richtte de opperpriester zich tot de Romeinse commissaris, en hij zei: 'Edelachtbare heer rechter! Deze knaap heeft ons voor een tweede verklaring van het ons niet groeten naar u verwezen. Zoudt u zo goed willen zijn ons mede te delen, wát dat dan wel is?'
[8] De rechter antwoordde: 'Zeker, waarom niet? En heel graag zelfs! Maar, of het u nu ook zoveel plezier zal doen, dát weet ik zo net nog niet!'
[9] Allen zeiden: 'Komt u er maar gerust mee voor de dag, want vandaag zijn wij goed gemutst, zodat we in staat zijn dingen te bewerken, die we anders nauwelijks zouden kunnen verdragen!'
[10] De rechter nu: 'Nu goed dan, luistert! Deze jongen is zelf die wonderjongen uit Nazareth, die hij gisteren slechts scheen te vertegenwoordigen! Hoe bevalt u deze mededeling? Wie hem één haar zou krenken, staat mijn hevigste toorn te wachten!'
[11] Bij het aanhoren van deze mededeling, stak het verschrikte en bevende college snel de koppen bij elkaar.
[12] Pas na een poosje zei de opperpriester: 'Waarom heb jij dat niet direkt gisteren tegen ons gezegd? Als we dit gisteren reeds hadden geweten, zouden we heel anders met je hebben gesproken, en we zouden je heel andere antwoorden hebben gegeven, die je zeker beter zouden zijn bevallen dan die van gisteren!'
[13] Ik zei: 'O dat weet Ik heel wel! Maar omdat het Mij niet gaat om gehuichelde antwoorden, maar om de waarheid, heb Ik gedaan zoals Ik deed! En, als Ik vandaag nog zou zijn die Ik gisteren was, zou Ik van u weer geen oprecht woord vernemen, omdat u vannacht, uit angst voor de Romeinse rechter, haarfijn met elkaar hebt afgesproken hoe u Mij inzake de al op deze wereld zijnde Messias alles maar zoudt toegeven om Mij tot bedaren te brengen, en -via Mij -dan ook de rechter, vanwege die Zacharias-affaire!
[14] Nu Ik echter niet slechts de verdediger van die wonderjongen ben, maar de wonderjongen zelf, heeft de plotselinge en onvoorziene wending die de zaak heeft genomen, u in de war gebracht en uw slechte plan verijdeld, zodat u daar nu staat vol angst en schrik en er geen gat meer in ziet. Zegt u eens eerlijk hoe deze zaak u bevalt!'
[15] Ze keken allen zeer verward, maar de opperpriester zei met een schijnbaar vriendelijk gezicht: 'Nu, wonderdoener van een jongen, nu jij toch alles al schijnt te weten, vertel mij dan ook eens even wie van ons dat plannetje dan wel heeft verzonnen!'
[16] Ik antwoordde: 'Nu, dat is natuurlijk degene die Ikzelf dat plan had ingefluisterd! Hij is onder u de jongste en ook uit Galilea geboortig: zijn naam is Barnabas!'
[17] Ook dit antwoord kwam bij de Farizeeën aan als een bliksemstraal, en zij werden door grote vrees bevangen; want van velen hunner was het geweten zeer bezoedeld, zodat zij nu allerhande onthullingen begonnen te vrezen van hun geheime misdaden ten overstaan van de strenge Romein.
[18] De opperpriester fluisterde een farizeeër in het oor: 'Laten we het geld aan Simon teruggeven, en dan deze bespreking met deze 'God zei ons genadig'-jongen, die ons nog in ondragelijke verlegenheid zal brengen, als beëindigd beschouwen! Of laten wij hem nergens meer naar vragen! Als hij ons iets vraagt, geven wij hem uiteraard wel een antwoord, maar dan een, waaruit zelfs een Satan geen weg meer weet! Nee, wij moeten ons door die knaap bij lange na nog niet laten koeioneren! Kijk dat fijne klantje daar nu eens staan! Gisteren was hij een ander. ..en vandaag wéér een ander!'
[19] Een graag slim doende farizeeër schoot nu de opperpriester aan en zei: 'Weet u wát? Wij zijn dit misbaksel van een wonderjongen eigenlijk helemaal geen verantwoording meer schuldig! Want degene voor wie betaald is, die is niet die van vandaag, en voor die van vandaag heeft niemand betaald, en dus zullen we hém ook geen rekenschap meer behoeven te geven! Wat zegt u hiervan?
[20] De opperpriester antwoordde: 'Vriend, deze gedachte kan je alleen maar door een god zijn ingegeven! Wanneer de nood het hoogst is, is de hulp van Boven nabij! Deze conferentie, alsook de verleende concessie moeten dus als opgeheven worden verklaard, omdat de jongen van vandaag een andere is dan die van gisteren, voor wie feitelijk betaald is!'
[21] Vlug kwam dan ook de officiële tempelheraut naar voren, die met in de tempel gebruikelijke geweldige hoogdravendheid verkondigde: 'Hiertoe ten volle door de hoogste autoriteit van het hogepriesterschap van de tempel van Jehova gemachtigd, verklaar ik, op grond van het feit dat de jongen van vandaag niet meer dezelfde is als die van gisteren, voor wie de grote spreekrecht-premie is betaald, dat de zitting verder volledig is opgeheven; noch deze totaal andere jonge wonderdoener, voor wie immers geen premie betaald werd, noch iemand anders zal nog worden te woord gestaan !'
[22] Doodernstig kwam evenwel de rechter overeind en die sprak: 'Deze zitting wordt voortgezet, en gij zult spreken! De jongen van vandaag is geheel en al dezelfde als voor wie de grote premie werd betaald, alleen zijn zedelijk karakteristieke persoonlijkheid is een andere geworden. Volgens onze wetgeving verandert deze spitsvondige omstandigheid niets aan het recht van deze jongen, zodat mijn rechtsgeldige uitspraak blijft: deze zitting wordt heden en morgen voortgezet, wat er ook verder gebeuren moge! Of jullie nu vragen stelt, dan wel antwoorden geeft, dat maakt geen verschil! Dixi! (Ik heb gezegd!)
«« 12 / 33 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.