De Romeinse rechter spreekt woorden van waardering. Jezus voert het woord over de maatschappelijke wetten van de staat en over de goddelijke wet van de naastenliefde.

Jakob Lorber - Drie dagen in de tempel

«« 22 / 33 »»
[1] Hierop reageerde de rechter met een spon taan: 'Bravo, prachtjong dat je bent! Jij moet wel recht uit de hemel gekomen zijn! Je bent nu immers al wijzer dan alle wijsgeren die ooit op aarde geleefd hebben! Wat kan er niet verder nog allemaal uit jou groeien? Ja, jij bent werkelijk een Messias (middelaar tussen God en mensen); nog nooit eerder heeft een wijsgeer de verschillen tussen materie, ziel en geest met zo weinig woorden zo duidelijk gemaakt als jij! Ja, deze leerrede verdient een bijzondere beloning, want zoiets is nog nooit vertoond!'
[2] Ik antwoordde hem: 'Vergeet u dat nu maar liever, edele vriend! Want wat voor loon zoudt u Mij dan wel kunnen geven, dat Ik u niet prompt en duizendvoudig zou kunnen vergelden? Voorwaar Ik zeg u: telkens wanneer iemand voor een van zijn medemensen die daaraan behoefte heeft, uit waarachtige en zuivere liefde voor God en zijn medemensen een weldaad verricht, heeft hij dat voor Mijzelf gedaan, en dan zal dat hem duizendvoudig worden vergolden! Maar, hetzelfde geldt ook voor het kwaad dat men een medemens aandoet!'
[3] De rechter hernam: 'Maar wat zou jij dan nader willen kenschetsen als kwaad dat je een medemens niet zou mogen aandoen? Ik zou dat namelijk erg graag willen weten, omdat ik als rechter vaak in situaties terecht kom waarin ik de medemens -zij het vaak tegen mijn eigen wil in akelige en beroerde dingen moet opleggen. Maar, onze wet is nu eenmaal een ijzeren wet, die nauwelijks consideratie kent, niet eens jegens eigen kinderen! -Geef mij dus iets, waar ik degelijk houvast aan heb!'
[4] Mijn antwoord luidde: ' Als u die wetten zelf had gemaakt, zoudt u ze ook zelf kunnen veranderen, maar ze zijn nu eenmaal de gevestigde wil van het gehele volk, en u bent er voor aangesteld om hen die tegen deze wil verzet plegen op juiste wijze te berechten. U doet daarom zeker geen kwaad, maar juist goed, als u doet wat de wet u in geweten en naar zijn strekking voorschrijft!
[5] Want iedereen die van deze grote samenleving deel uitmaakt, behoort zich te voegen naar haar maatschappelijke wetten, ja, hij moet ze zelfs maken tot zijn persoonlijke hoogste normen! En als hij daar niet toe bereid is, zal hij -als eenling en dus duidelijk de zwakkere, de dwarsligger tegen de gevestigde orde -de noodzakelijke zure consequenties over zich moeten laten komen!
[6] En een door het volk, of door diens aan de macht zijnde vertegenwoordiger aangestelde rechter -of het namens een koning was of een keizer maakt geen verschil die het recht, dat hij op zijn duimpje moet kennen, streng en rechtvaardig uitoefent, kan alleen maar goed doen, want hij zuivert de akker der mensheid van onkruid! Doet u dat, dan vervult u uw plicht, en dan bent u dus een weldoener van alle ordelievende en degelijke mensen!
[7] Dat u er als rechter meer op uit bent om vastgelopen mensen aan de hand van de wet niet zozeer te bestraffen als wel te verbéteren, dat is in feite reeds een hemelse deugd van uw innerlijk, want u houdt zich daardoor aan de voor alle tijden geldende grondwet van de naastenliefde, die luidt: 'Wat u redelijkerwijs niet wilt dat u geschiedt door menselijk toedoen, dat mag u ook een ander niet aandoen!' U bent aldus verantwoord, zowel tegenover God als tegenover de mensen, zodat het geenszins nodig is, dat u zich zorgen maakt over wat nu eigenlijk goed is en wat kwaad!
[8] Hadden zij, die de zetels van Mozes en Aäron bezet houden, net zo gehandeld, dan zouden zij nooit onder uw Romeinse juk terecht gekomen zijn. Maar doordat zij hun oude en beproefde wetten niet hebben in stand gehouden, terwijl die toch voor alle mensen moesten gelden, maar zij zich daarentegen willekeurig wetten maakten naar eigen smaak, daarom heeft God Zijn blik van hen afgewend en hen overgeleverd aan de harde tuchtroede van de heidenen; en omwille van hun grote en grove halsstarrigheid zullen zij daaraan overgeleverd blijven.
[9] U erkent Mij, terwijl u een heiden bent, maar zij zijn joden, die kinderen van Jehova zouden moeten zijn! Toch herkennen zij Mij niet, en ook in de toekomst zullen ze Mij slechts moeizaam kunnen herkennen! U zult zich wellicht afvragen hoe dat komt? Voor Mij lijkt het op wat er door een profeet is voorzegd ook indertijd reeds tegenover dovemansoren uiteraard: 'Hij kwam tot de Zijnen in Zijn Eigendom maar de Zijnen hebben Hem niet herkend en ze hebben Hem niet aanvaard!' Maar het zij zoals het zijn moet, aan u heb Ik nu de zaak voorgedragen zoals die er in werkelijkheid uitziet; het wordt nu tijd dat we de door de opperpriester opgezochte teksten onder de loupe nemen, die zogenaamd niet op Mij van toepassing zijn!'
«« 22 / 33 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.