Marcus klaagt de overste der Farizeeën aan.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)

«« 136 / 246 »»
[1] CYRENIUS was natuurlijk niet bedacht op zo'n reactie en wist niet meteen, wat hij de overste moest antwoorden. Daarom riep hij Mathaël en zei halfluid tegen hem: "Spreek jij nu maar verder, want ik ben al aan het eind van mijn Latijn! Deze kerels hebben meer pijlen op hun boog dan ik mij aanvankelijk had voorgesteld!"
[2] MATHAËL zegt: "Geëerde vriend! We zullen het nog moeilijk krijgen. Want om te bewijzen wat zij gedaan zouden hebben als de omstandigheden zich daartoe hadden geleend, is een moeilijke opgave. Ook al zouden zij, wat ik niet wil ontkennen, heimelijk de slechtste bedoelingen hebben gehad, dan hebben.zij daartoe toch geen poging gedaan om die uit te voeren. Dan is er echter ook geen strafbare uitvoering van de kwade bedoeling, die zij wel, maar ook best helemaal niet zouden kunnen hebben? Wat kan een mensenhart niet allemaal voor gedachten koesteren als het van alle kanten onder druk wordt gezet?!
[3] Wanneer er een storm in het hart woedt, is geen mens zo gemakkelijk in staat zijn snel wisselende gedachten, die als stormwolken dreigend langs jagen, te beheersen. En als na verloop van tijd de storm in het hart is geluwd, herinnert de rustig geworden mens zich zelden nog exact, wat er allemaal tijdens de storm van zijn hartstochten in hem is opgekomen. Daar kan wel veel doemwaardigs bij zijn geweest, maar zelfs ik zou mij afvragen welke God dat zal willen veroordelen?! Als zij werkelijk orthodox gelovige mensen zijn en de vrees van het volk om één en dezelfde reden gedeeld hebben, en dat is iets wat wij net zo lang moeten aannemen tot wij het tegendeel kunnen bewijzen, dan moet hun verzoek worden ingewilligd. Vooropgesteld, dat het inwilligen van dergelijke verzoeken in zulke buitengewone gevallen, zoals dit er een is, door de keizer is voorgeschreven! Wij kunnen hier slechts over de aangedragen feiten een oordeel vormen zolang wij daar niets steekhoudends tegenin kunnen brengen. Wat wij erover denken, kan echter nooit als een tegenbewijs dienen en al zouden wij de gehele stad heimelijk afluisteren, dan zullen we daarna ook niet meer weten dan we nu weten."
[4] Mathaël fluisterde dit wat halfluid tegen Cyrenius, en daarop zei CYRENIUS tegen Mij, terwijl hij zich achter zijn oren krabde: "En wat is Uw mening?"
[5] IK zeg: "Het is Mijn tijd nog niet, bespreken jullie het dus alleen met elkaar en met hen. Betrek de oude Marcus er echter ook bij. Hij en zijn zonen kennen hen beter dan jullie! Ebahl uit Genezareth kent ze ook en Julius weet ook tamelijk veel van hen. Laat die roepen, dan zul je meteen een ander verhaal horen!"
[6] Cyrenius Iaat onmiddellijk Julius halen, die in de tussentijd met Ebahl op de berg naar de soldaten was gegaan om de brand gade te slaan die nog steeds zeer hevig woedde. De twee kwamen al gauw, evenals de oude Marcus. Toen alle geroepenen aanwezig waren, legde Cyrenius hun heel in het kort het verzoek van de orthodoxe Farizeeën en de toespraak van hun overste voor, alsook datgene wat de overste als onweerlegbaar bewijs naar voren had gebracht.
[7] Toen MARCUS dat hoorde, verwonderde hij zich zeer over de enorme brutaliteit van de overste en zei tegen hem: "Jij opperfarizeeër, die je zo goudeerlijk en orthodox-vroom voordoet! Je bent nu, tegen mijn reeds lang gekoesterde verwachting in, als geroepen in mijn grote net gekomen! Denk eens terug aan nog geen drie jaar geleden, hoeveel moeite je toen hebt gedaan om mij tot jouw geloof te brengen! Je vond zelfs dat voor mij de, voor een oud mens altijd wat vervelende en ook pijnlijke, besnijdenis niet nodig was. Als ik mij maar met mijn huis liet inschrijven bij jouw geloof, was alles helemaal in orde! Je beloofde me veel voordeel in het zakenleven toen ik als bezwaar opperde dat ik een gewetensvol man was en de godsdienst van mijn vaderen niet graag verruilde voor een andere waarvan ik de grondregels veel te weinig kende en niet wist welke nieuwe verplichtingen die mij op zou kunnen leggen. Ik zei je heel openlijk dat ik er weliswaar niet algeheel op tegen was om mijn wat gebrekkige godsdienst te ruilen voor een betere, maar dat ik eerst helemaal ingewijd zou moeten zijn in de kern van de nieuw aan te nemen religie.
[8] Toen zei jij echter dat dat bij jouw godsdienst helemaal niet nodig was. Iedere religie was toch al niets anders dan een wiegefilosofie voor de kinderen, die ook vanwege de kinderen in stand gehouden moest worden. Als een man eenmaal zijn ontwikkelde verstand had, behoefde hij geen wiegefilosofie meer en hield hij zich daar alleen maar uiterlijk aan, terwille van de kinderen. Men zou hem een blinde dwaas moeten noemen als hij zich in alle ernst daaraan zou houden! Een man als ik zou toch ook wel kunnen beoordelen of het niet verstandiger was uiterlijk aanhanger te zijn van een godsdienst die iemand de minste hindernissen in het zakenleven opleverde.
[9] Ik ging er op in en liet mij tesamen met mijn gehele huis overschrijven naar jouw godsdienst. Maar spoedig daarna werden mij de ogen wijd geopend, toen ik al gauw door jullie werd veroordeeld tot het betalen van allerlei onaangename belastingen, en ik begon toen steeds beter in te zien wat voor ellendige ruil ik had gedaan door jouw religie aan te nemen.
[10] Van alles moest ik jullie de tiende en van alle vruchten de eerstelingen geven. Ik tekende heel vaak bezwaar aan bij de Romeinse instanties, maar dat hielp niets, want men wierp me steeds voor de voeten: 'Volenti non fit iniuria!'(Wie het zelf gewild heeft, lijdt geen onrecht). Waarom heb jij, als oude, verstandige Romein, je laten vangen? Boet maar voor je ondoordachte domheid!'
[11] Als ik echter bij jou kwam en je mijn ellende voorlegde, luisterde je helemaal niet en zei steeds in je grote hoogmoed: 'Zo staat het geschreven!', en ik kon onverrichter zake met een treurig en een geërgerd gezicht en gemoed weer afdruipen.
[12] Als ik van jullie meer over de Schrift wilde horen, werd mij gezegd: 'Wij zijn de Schrift en het levende woord van God! Daarom behoeft niemand meer ergens naar te vragen, maar ieder moet doen wat wij leren en eisen! Niemand heeft verder iets nodig!'
[13] Kijk, oud, kwaadaardig Joods orakel uit Caesarea Philippi, dat zijn je woorden en zo is je gedrag! En wil je je nu opeens wit wassen?! Ik zweer je bij alles wat mij nu heilig is, dat je hier niet vandaan komt voordat je althans mij iedere onrechtvaardig toegebrachte schade vergoed zult hebben! De waardige opperstadhouder kan je op mijn verantwoording het kruis op de rug vast laten maken en daarmee wordt je geen onrecht aangedaan! -Begrepen oud, slecht orakel?!"
[14] CYRENIUS zegt: " Aha, staan de zaken er zo voor?! Wel, wel, iets hebben we al! - Nu, wijze heer overste van de duistere volksonderdrukkers, wat heeft u daartegen in te brengen?"
[15] De OVERSTE zegt: "Kent u Mozes helemaal en alle door God verlichte profeten?"
[16] CYRENIUS antwoordt: "Mozes ken ik zo ongeveer, maar de profeten ken ik slechts van naam."
[17] De OVERSTE zegt: "Best, ga dan heen en..leer eerst.al mijn bittere verplichtingen daarin te onderkennen en straf ml], als u ml] kunt bewijzen dat ik één ervan niet' ben nagekomen! Als u wilt lezen, - wij hebben de Schrift bij ons. Als er gevaar voor vernietiging bestaat, is dit het enige bezit dat wij op deze hoogtijdag des Heren bij ons mogen dragen!"
«« 136 / 246 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.