De gevaren van de hoogmoed.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)

«« 165 / 246 »»
[1] Maar toen hij bij Mathaël kwam, zei hij: "Vandaag is er met de Heer niet goed te praten! Ik vroeg Hem heel bescheiden, of de aangekondigde, hoge gasten er aankwamen, maar toen kreeg ik vanwege het woord 'hoge' een zo stevig lesje, dat me dat beslist erg goed bij zal blijven omdat het me zo hard en droogweg werd gezegd! Vandaag lijkt de Heer wel een ander mens! Gisteren was Hij de liefde en gemoedelijkheid Zelf, vandaag krijgt iedereen die in Zijn buurt komt, een les uitgemeten! Daar begrijp ik niets van!"
[2] MATHAËL zegt: "Ik echter wel! Hoe zou ik het in mijn hoofd durven halen om de allerhoogste, almachtige Heer te vragen, welke 'hoge' gasten ergens vandaan zouden komen?! Wat zijn wij mensen en Wie is Hij?! Hij verbeeldt Zich tegenover ons helemaal niets, is vol liefde en deemoed en dan zouden wij tegen Hem over 'hoge' gasten gaan praten?! Dat, overigens zeer geliefde schoonvader, zat er wel wat erg ver naast en de Heer kon u op die vraag onmogelijk een ander antwoord geven. Als u het mij gevraagd zou hebben, weet ik echt niet, of mijn antwoord daarop niet nog iets ongenuanceerder en harder uitgevallen zou zijn! Maar de Heer, die de zachtmoedigste is, laakt onbewogen een fout slechts daarom, om ons te laten erkennen dat wij fout waren. Ga naar Hem toe en beken het, dan zult u meteen iets anders van Hem horen!"
[3] OURAN zegt: "Nu heb je alweer gelijk, O, als ik een fout heb gemaakt, moet die fout direkt weer hersteld worden!"
[4] Met deze woorden verliet OURAN meteen weer zijn tent, ging naar Mij toe en zei: "Heer, zoëven heb ik tegenover U met mijn ingebeelde vraag een grote misstap begaan! Vergeef mij deze, want ik deed het niet met opzet, maar het kwam - ronduit gezegd - door mijn ingeroeste domheid, hetgeen U, o Heer, zeker overduidelijk zult hebben bemerkt!"
[5] IK zeg: "Vriend, een fout, die iemand als zodanig erkent en niet meer maakt, is hem ook al voor altijd vergeven en wie zich dan tot Mij wendt, die is het dubbel vergeven!
[6] Wie echter zijn fout wel inziet, maar er mee doorgaat, wordt het niet vergeven ook al kwam hij honderd maal naar Mij toe!
[7] Want Ik zeg je: "Wie tot Mij komt en zegt: 'Heer, Heer!, is nog lang geen vriend van Mij. Dat is alleen diegene, die Mijn wil doet. Mijn wil verlangt echter, dat jullie je vanwege een ambt niet als persoon boven de andere mensen zult verheffen!
[8] Wel moet je altijd je ambt getrouw, goed en rechtvaardig uitoefenen, -maar daarbij nooit ook maar één ogenblik vergeten dat zij over wie je een belangrijk ambt uitoefent, jou volkomen gelijkwaardig en daardoor je broeders zijn!
[9] De ware naastenliefde leert jullie dat vanzelf door de ware liefde die jullie als kinderen voor Mij hebt.
[10] Gebruik, als het nodig is, het aanzien en de eer van je ambt maar wees zelf vol deemoed en liefde, dan zal jullie rechtspraak over je afgedwaalde broeders en zusters steeds volgens Mijn orde rechtvaardig zijn!
[11] Dat wat ik je heb gezegd, zei ik je alleen maar om je ook dáárin Mijn orde en Mijn wil te tonen. Want Ik zeg je: Wie ook het kleinste deeltje hoogmoed niet Iaat varen, zal later Mijn rijk niet in de geest geopenbaard worden en hij zal niet eerder binnentreden voor hij het laatste stofje hoogmoed uit zich heeft laten verdwijnen!
[12] Ga nu en verkondig dit aan allen bij wie je enige hoogmoed ontdekt!"
[13] Na deze woorden maakte Ouran weer de bij zijn volk gebruikelijke, diepe buiging en ging snel naar de zijnen. En Mathaël vroeg hem hoe Ik het had opgenomen.
[14] Dan zegt OURAN: "De Heer was mij zeer genadig en toonde mij de waarheid en de orde en de gerechtigheid in de ware deemoed, en ik ben weer net zo gelukkig als eerst."
[15] MATHAËL zegt: "Ja, vader en broeder in de ware deemoed! Ons ambt is weliswaar een verheven ambt ten opzichte van miljoenen van onze broeders en zusters, -maar ook een zwaar ambt voor het aangezicht van de almachtige God! Men moet zich zeer in acht nemen om niet zelf door de verhevenheid van het hoge ambt te worden meegesleept, waardoor men dan zeer trots en hoogmoedig wordt en zich inbeeldt meer waard te zijn dan alleen maar een mens die door God is gezalfd om al zijn broeders zo goed mogelijk te dienen en zo in zekere zin een knecht der knechten te zijn.
[16] Degene uit ons ambt en onze stand die zich echter verheft, wordt zeker zeer gedeemoedigd, zoals wij dat heel goed kunnen..zien in de gehele rij der koningen van Judéa. Zoals het was, zal het blijven tot aan het einde der wereld! Het is moeilijk goud en edelstenen te dragen en daarbij toch in het hart deemoediger te zijn dan elke onderdaan! Alleen de genade van de Heer en grote erbarming kan een koning die temidden van zijn aardse glans leeft, in staat stellen om de hemelse orde te bewaren!"
[17] OURAN zegt: "Ja, je hebt gelijk! - Maar nu zijn de drie schepen al bijna aan de oever, laten we er ook heengaan zodat we de aangekomenen kannen begroeten!"
[18] Dan haasten allen zich naar de beneden liggende landingsplaats.
«« 165 / 246 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.