Vraag en beloning.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)

«« 173 / 246 »»
[1] Jarah gaat daarmee accoord en CORNELIUS pijnigt zijn hersenen maar kan nog maar steeds niets geschikts vinden.
[2] Na een poosje valt hem eindelijk iets in en hij zegt dan tot Jarah: "Ja, nu heb ik toch iets gevonden. Ik wilde van je weten, wat de zon nu eigenlijk is en uit welke elementen zij bestaat, omdat zij zo'n zeer sterk licht en zo'n.nauwelijks te geloven hitte op de aardbodem verspreidt! Lieve Jarah, als je mij daarover Iets kunt vertellen, zal ik je, als je het wilt aanvaarden, koninklijk belonen!"
[3] JARAH zegt een beetje ironisch: "Weet u, geëerde gebieder, zo haalt men de rotte vis uit een vijver, die men probeert te zuiveren omdat de rotte vis het water stinkend en onrein en daarom ook ongezond maakt! -Is dat duidelijk, geachte overste Cornelius?!
[4] Heeft u teveel schatten, dan zult u, vooral hier in de door het vuur verwoeste stad, zeer veel armen vinden die u nu een koninklijke ondersteuning ten deel kunt laten vallen! Maar ik heb van niemand op deze aarde wat voor loon dan ook nodig, want ik bezit alle liefde van den Heer en dat is ook mijn enige en grootste loon!
[5] O ja, ik zal uw vraag wel beantwoorden, ik zal u niets schuldig blijven. Maar daarvoor laat ik mij 4oor u beslist niet belonen, -en op aardse manier al helemaal niet! Dat zou ik echt één van de grootste zonden vinden. Ten eerste zou ik het van de werkelijk hulpbehoevende armen afnemen en ten tweede zou ik u de gelegenheid ontnemen iets echt goeds te kunnen doen, temeer omdat ik zelf zeker geen arm aards kind ben. Ik bezit misschien zelfs stoffelijke schatten die u met uw hele keizerrijk niet zou kunnen betalen! Maar die heb ik eigenlijk net zo min nodig als uw aangeboden koninklijke beloning.
[6] Geloof echter niet, dat hier een bepaalde hoogmoed uit mij spreekt, het is de zuivere en eenvoudige waarheid. Want als ik ook maar het kleinste spoort je trots zou bezitten, zou ik niet op deze plaats naast de Heer van alle heren en de Meester van alle meesters zitten! Daarmee, mijn overigens beste vriend Cornelius, zat je er wat naast!
[7] Kijk, mensen zoals ik, die van de Heer een bepaalde genade hebben gekregen, ook al is die dan altijd en immer onverdiend, moeten heel anders dan de eigenlijke natuur en wereldmensen worden beoordeeld en behandeld!
[8] U dacht, dat ik als jong, nauwelijks veertienjarig meisje net zo'n ijdele aard zou hebben als de andere wereldse meisjes en er misschien wel de grootste vreugde in zou scheppen, koninklijke kleding te mogen dragen. Maar die ijdelheid ligt verder van mij verwijderd dan de kleinste ster die uw oog vanaf deze aarde ergens aan het firmament kan ontdekken, en da~ is toch wel behoorlijk ver weg! Neem daarom uw aan mij gedane beloningsbelofte maar snel terug, anders beantwoord ik uw vraag zeker niet!"
[9] CORNELIUS zegt: "Nu dan, omdat ik er met mijn voorstel zo ver naast zit, neem ik het overeenkomstig jouw wens graag terug en dat wat je mij hebt aangeraden, zal ik doen. Maar geef jij dan uit vriendschap antwoord op mijn aan jou gestelde vraag!"
[10] Toen concentreerde JARAH zich eens goed en zei: " U wilt dus nu van mij weten, wat de zon is en uit welke elementen zij bestaat, omdat zij in staat is zo'n onvoorstelbaar sterk licht en zo'n geweldige warmte, en hitte op de aardbodem te verspreiden?
[11] Wel, ik kan u dat geheel naar waarheid uitleggen, maar wat zult u.daaraan hebben?! U kunt mij geloven zoals een blinde iemand gelooft, die hem van een bloem vertelt dat deze wonderbaarlijk mooi rood is. Zal de blinde ooit in staat zijn om zich zelf ervan te overtuigen dat die bloem werkelijk zo wonderbaarlijk rood is? Dat zal in dit leven wel moeilijk gaan en in het andere leven zal de vrije ziel zich daar beslist weinig om bekommeren, want daar zal zij zonder meer in één ogenblik meer kunnen overzien, dan wat hier in vijftig moeitevol doorleefde jaren met alle vlijt kan worden geleerd. "
[12] CORNELIUS zegt: "Lief meisje, daarmee heb je volkomen gelijk! Ik zal mij Ad personam meam (persoonlijk) wel nooit kunnen overtuigen van de waarheid van jouw uitspraken over de zon en of die wel helemaal kloppen. Maar ik weet nu ook, dat je mij in feite nooit iets wijs kunt maken, omdat je datgene wat je weet, alleen maar door de Heer weet en kunt weten. Daarom kan ik toch alles, wat je mij over de zon ook maar zult en kunt zeggen, als een volkomen en onbetwistbare waarheid aannemen!"
[13] JARAH zegt: "Wel, goed dan! Ik ben echter benieuwd, of u niet tóch uw schouders op zult halen! Luister dan!"
«« 173 / 246 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.