De Joodse kooplieden uit Perzië.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)

«« 190 / 246 »»
[1] Als zij na een poosje van hun buitengewone verbazing bekomen zijn, vraagt één van de REIZIGERS:."Waar is onze loods nu, zodat wij hem kunnen vragen, wat wij hem schuldig zijn? Het is toch beslist geen kleinigheid, zich aan zo'n gevaar bloot te stellen om een schip met reizigers te redden!"
[2] Maar dan komen de schippers naar de reizigers toe en vragen hun of zij voor de terugvaart een nacht en een dag hier moeten wachten, of dat zij nu bij rustige zee terug zullen varen naar de andere oever, die in rechte lijn altijd nog vijf tot zes uur van deze plaats verwijderd lag.
[3] De reizigers delen de schippers echter mee dat ze op hen moeten wachten tot zij hun zaken in Caesarea Philippi hebben afgehandeld.
[4] MARCUS hoort dat en zegt tegen de reizigers: "Beste vrienden! Het gaan naar de stad kunnen jullie je gevoeglijk besparen, want van de hele stad bestaat niets meer dan een paar hutten van arme Joden en een hoeveelheid uitgebrande, verlaten ruïnes! Gedurende de afgelopen nacht en deze dag is zij de welverdiende en treurige prooi van de vlammen geworden en niemand zag kans het vuur meester te worden!
[5] Als jullie iets af te handelen hebben, moeten jullie dat nu hier maar doen, omdat de hoogste wereldlijke en ook geestelijke autoriteiten zich nu hier bij mij ophouden!"
[6] Bij dit bericht zetten de REIZIGERS een heel bedroefd gezicht en zeggen: "Vriend, in dat geval zullen wij ook hier heel weinig kunnen afhandelen, ondanks de hier aanwezige allerhoogste wereldlijke en geestelijke heren! Want wij hadden belangrijke handelsbetrekkingen met de Griekse kooplieden van deze stad en zij hebben veel bij ons besteld, maar de gehele laatste levering moeten ze nog betalen! Hoe krijgen we nu ons geld?
[7] Wij zijn gerenommeerde bewerkers van zijde en kameelhaar, wij hebben ook de fijnste schapenwollen kleding in alle kleuren geleverd en gebloemde stoffen voor allerlei tempelgewaden. Deze laatste levering had een waarde van tienduizend pond zilver. Hoewel wij Joden zijn en aan Jeruzalem schatplichtig, leven wij in Perzië, waar wij grote bedrijven hebben en wij waren altijd goed en eerlijk.
[8] Wij hielden de wet van Mozes in ons land strenger en preciezer dan alle Joden in Jeruzalem en wij brachten de tempel altijd rijke offers. Wij onderhouden bij ons een synagoge die in alles, wat grootte en pracht aangaat, niet veel onder doet voor de tempel!
[9] Voor alle armen die het Mozaïsche geloof toegedaan zijn, zijn wij goede en liefdadige mensen en wij hebben, zoals bekend, altijd de beste discipline gehandhaafd en orde gehouden! Waarom heeft Jehova ons dan zo hard en gevoelig gestraft?!
[10] Kijk, wij zouden graag de helft van de tienduizend pond aan de tempel schenken, als wij ons rechtmatige geld zouden ontvangen. Ja, wij zouden bovendien ook de andere vijfduizend pond aan de mogelijk zeer arme geloofsgenoten van deze omgeving geven, als wij alleen maar uit oogpunt van handel en afrekening de gehele betaling van de heidenen konden ontvangen!"
[11] MARCUS zegt: "Ja, beste gasten en vrienden, ondanks jullie buitengewone aanbod zal dat toch erg moeilijk zijn! Maar praat eens met opperstadhouder Cyrenius, die nu hier aanwezig is met nog drie Romeinse, grote machthebbers! Hij kan misschien wel iets doen."
[12] De REIZIGERS zeggen: "Waar is hij, dan kunnen wij naar hem toegaan en hem zeer eerbiedig ons probleem voorleggen. Misschien gebeurt er dan wel weer een wonder?! Want onze redding door de jonge loods was zonder meer een wonder en geen gering! Maar onze loods is nu verdwenen en komt niet te voorschijn. Wij kunnen hem het verschuldigde reddingsloon daarom niet geven!"
[13] MARCUS zegt: "Daar op de kleine heuvel aan zee, waar de opperstadhouder en de andere hoogheden zich bevinden, heeft de loods zich ook teruggetrokken. Daar kunnen jullie zonder schroom naar toegaan en alles regelen.
[14] Maar er is daar nog een zeker Iemand, gehuld in een hemelsblauwe mantel met daaronder een rozerood kleed uit één stuk en zijn blonde haar golft weelderig over zijn schouders. Als jullie Die voor je winnen kunt, mag je van groot geluk spreken! Want Hij kan werkelijk alles en Hem is in zekere zin niets onmogelijk! Maar het zal wel moeilijk zijn om met Hem over jullie aangelegenheid te spreken!"
[15] De REIZIGERS vragen: "Wat en wie is hij dan? Is hij misschien familie van de keizer uit Rome, of soms ergens koning van een groot rijk?"
[16] MARCUS zegt: "Noch het een, noch het ander. Ga dus maar en misschien komen jullie er wel achter wie er onder de blauwe mantel schuilgaat!"
«« 190 / 246 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.