De eerbied van de Perzen voor de heiligheid van de Heer.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)

«« 208 / 246 »»
[1] Deze woorden van Mij stemmen de Perzen erg tot nadenken en JURAH zegt tegen zijn metgezellen, terwijl Ik Mij naar de drie begaf, die uit de doden waren opgewekt, en hen lichamelijk liet verzorgen: "Vrienden! Zijn woorden zijn heel merkwaardig en klinken nog wonderbaarlijker dan zijn daden er uitzien, hoewel die al zodanig zijn dat wij nog nooit iets dergelijks zagen. Maar alle wonderen lijken op elkaar en een mens die daarin onervaren is, is blind en kijkt niet daar, waar hij het scherpst en aandachtigst toe zou moeten zien! De genezing van onze juwelier is wel buitengewoon verrassend, maar het is misschien niet onmogelijk zo iets op natuurlijke wijze tot stand te brengen. Wij weten natuurlijk niet hoe dat gedaan zou moeten worden, maar wij weten toch wel uit ervaring dat de Indiërs de beet van de giftigste slangen zonder kruid en sap en olie genezen. Hij heeft deze beiden ook zonder kruid, sap en olie genezen, hoe, dat weten wij niet -dat kunnen we ook niet weten!
[2] De drie drenkelingen zijn echt weer in het leven teruggeroepen, maar het is nog maar de vraag of ze werkelijk helemaal dood waren, of dat het soms simulanten waren! Kortom, daden bewijzen nog lang niet alles! Maar zijn machtige woord bewijst naar mijn mening méér dan de beide wonderen. Zo oneindig wijs en eeuwig waar spreekt geen mond van een sterveling! Schabbi, denk nu alleen maar eens na over de uitleg van de enig ware aanbidding van God, dan zul je ontdekken wat voor alles doordringende wijsheid daarin ligt. Dat is voor mij het bewijs van iets ontzaglijks. Ja iets, dat ik nauwelijks durf uit te spreken!"
[3] SCHABBI vraagt heel verbaasd: "Wel, wat is dat dan watje nauwelijks durft uit te spreken?"
[4] JURAH zegt: "Denk daar zelf maar eens goed over na en het zou me erg verbazen als je al niet gauw hetzelfde vond!" Schabbi begint nu diep na te denken, maar weet toch nog niet zo goed wat hij nu eigenlijk met de vraag van Jurah aan moet.
[5] Na een poosje zegt SCHABBI tegen Jurah: "Laat ik je eens wat zeggen, want ik geloof dat er zich een heel wonderlijke zaak voordoet; maar deze wonderlijke zaak is en blijft iets zeer riskants! Veronderstel nu eens dat dit vrijwel zonder enige twijfel de Messias is, dan is Hij volgens Jesaja niet alleen de eenvoudige mens die hier met ons heeft gesproken, maar let wel, wat betreft Zijn ziel is Hij ook God, de enige ware van eeuwigheid! Maar als dat zo is, waar blijven wij dan? Hoe kunnen wij zwakke mensen voor Hem de Allerhoogste bestaan? Wat moeten wij nu doen, waar blijven wij nu?"
[6] JURAH zegt: " Ja, dat houdt mij ook bezig en is nu mijn grootste zorg! Ik vermoed, dat iets hier heel duidelijk zichtbaar zal worden, alleen begrijp ik niets van die hoge heidenen, want die schijnen Hem van levensbelang te vinden!"
[7] SCHABBI zegt: "Hoorde je, dat in Jesaja geschreven staat: 'En Hij zal het omhulsel, waarmee de heidenen omhuld zijn, wegnemen.'! Dat betekent zo ongeveer: Aan deze vooraanstaande heidenen heeft Hij Zich reeds geopenbaard! Zij kennen Hem reeds en betonen Hem da~rom..zo eerbiedig hun genegenheid. Zij zullen reeds ten volle ervan overtuigd zijn, dat Hij, de eeuwige Almachtige, hen met één zucht voor eeuwig als los kaf kan wegblazen en daarom hebben zij de grootste hoogachting voor Hem en het lijkt mij, dat Hij hen reeds heeft overwonnen en dat de goede Joden vrij zijn! -Dat is zo mijn mening.
[8] En verderop vind je ook nog bij de profeet: 'En de Heer zal de tranen van alle aangezichten afwissen en de smaad van zijn volk in alle landen wegnemen!' Dat betekent: zeker ook bij ons in Perzië. Wij zullen zeker niet de eersten zijn bij wie Hij dat doet, maar toch zijn wij nu aan de beurt en dit schijnt het moment te zijn waarop Hij aan de Joden in andere landen heeft gedacht. Bij ons is Hij begonnen onze tranen te drogen en onze smaad weg te nemen! Aards gezien gaat het met ons bij wijze van uitzondering wel zó goed, dat wij ook in den vreemde geen reden hebben voor tranen en wij hebben geen smaad te verduren, maar er zijn daar nog duizenden broeders en zusters, die toch grote nood lijden. Zij worden door de heidenen vaak afschuwelijk gehoond en allerwegen veracht. Maar wij zijn heel goed in staat hen allen te helpen en in Zijn naam hun tranen te drogen van hun aangezichten en hun jarenlange smaad te delgen! De Heer, die nu kennelijk hier is, schijnt ons ook gered en naar deze niet zo hoge berg gebracht te hebben om ons als Zijn werktuigen te gebruiken bij degenen die in vreemde landen wonen. Dat is zo mijn opvatting van het geheel. -En nu ben jij aan het woord, mijn vriend!"
[9] JURAH zegt: " Ja, volgens mij heb je nu de spijker op de kop geslagen! Zo zal het wel in elkaar zitten! Maar omdat het nu heel zeker zo is komt weer de grote en belangrijke vraag: Hoe kunnen wij naar Hem toegaan, terwijl we toch zeker tot over onze oren in de zonden steken? En toch staat er geschreven: 'God mag en kan niemand benaderen die zondig is!' Wij zijn ontzettend onrein! Waar zullen wij ons nu kunnen reinigen? Waar is hij, die een rechtsgeldig offer van ons aan zou nemen dat ons voor God zou reinigen van onze zonden?!"
«« 208 / 246 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.