Julius dreigt de Farizeeën.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)

«« 5 / 246 »»
[1] Maar de jonge FARIZEEËR had bij deze gelegenheid iets over de genezing van de vijf roofmoordenaars gehoord en omdat hem dat nogal opviel, vroeg hij meteen heel bedeesd aan de hoofdman: "Verheven gebieder! Is dat dan soms toch de beroemde heiland uit Nazareth, of anders zijn voornaamste afgezant? Want wij hebben gehoord dat hij leerlingen aanneemt en hen, tenminste als zij er enig begrip voor hebben, als afgezanten naar alle plaatsen zendt om volgelingen voor zijn nieuwe leer te winnen, waar zij meestal ook in slagen. Mocht dat de heiland uit Nazareth zijn dan zitten wij in de moeilijkheden!"
[2] JULIUS zegt vrij ernstig en de jonge Farizeeër streng aankijkend: "Waarom dan? Waarom raken jullie in moeilijkheden als die Man eventueel de beroemde Heiland uit Nazareth Zelf zou zijn? Heus, die vraag komt mij van jullie kant wat verdacht voor! Ik eis een goede verklaring voor die verlegenheid van jullie, anders kon het jullie wel eens niet zo goed vergaan!"
[3] Deze wat strenge tegenvraag van Julius vervulde de jonge mensen met een behoorlijke portie vrees en de jonge Farizeeër die anders het woord voerde, werd nu ook erg verlegen en wist niet meteen wat hij de nu zo streng geworden Julius moest antwoorden.
[4] Maar JULIUS zei: "Als je mij de waarheid kunt en wilt zeggen, hoef je helemaal niet erover na te denken hoe en wat je zult zeggen. Probeer je me echter met schijnbare waarheden te sussen, dan vergis je je erg, want ik onderken maar al te goed het verschil tussen een sluw verdichtsel en de zuivere waarheid. Ik wil jullie daarom waarschuwen: Pas op, dat jullie niet door de mand vallen! Op de een of andere manier krijg ik nog steeds de indruk dat men jullie nog lang niet volledig kan vertrouwen, want jullie zijn, lijkt mij, eens en voor al gezalfd met alle satanszalven. Wie op jullie woorden vertrouwt, maakt gemakkelijk zichzelf tot verrader van eigen zaak. Alles wat jullie gezegd hebben, kan, gezien jullie door en door slechte inborst, alleen maar een maskerade zijn. Maar wee jullie dan, want van er vandoor gaan zal geen sprake meer zijn nu ik zelf alles scherp in de gaten houd! Spreek nu dus de zuivere waarheid, of het vergaat jullie slechter dan die vijf roofmoordenaars, die buiten aan de oever van de zee aan stevige palen zijn vastgebonden! Kom dus zonder dralen met de volle waarheid voor de dag!"
[5] Bij dit bevel van Julius om antwoord te geven, worden alle dertig bleek en beven van angst, want hoewel zij eigenlijk wel ernstig van plan waren om te breken met de tempel, waren zij er daarbij toch ook op bedacht om zich zo nodig voor de tempel schoon te kunnen wassen. Want de jonge Farizeeën verstonden buitengewoon goed de kunst om zich in geval van nood van alle schuld vrij te pleiten. Als hen het vuur na aan de schenen werd gelegd omdat ze bij de tempel hoorden, belasterden zij de tempel als geen ander. Kwamen zij echter weer in.de tempel terug en hield men hen voor, dat zij over en tegen de tempel uitgevaren waren, dan hadden zij direkt een aantal steekhoudende redenen bij de hand om aan te geven dat zij slechts voor de schijn tegen de tempel te keer waren gegaan.
[6] Daarom zei Ik dan ook reeds in het begin, dat men hen met te veel moest vertrouwen, want zulke mensenzielen lijken op getemde wilde dieren, die men ook nooit helemaal mag vertrouwen omdat de wildheid, zodra de gelegenheid zich voordoet, graag weer de kop opsteekt. ..
[7] Toen na een .poosje van angstig stilzwijgen. Julius wat nadrukkelijker begon aan te dringen, zei IK tegen hem: Vriend, geef hen gelegenheid om tot zichzelf te komen en dan te spreken! Want met leugens kunnen zij ons toch onmogelijk afschepen, ook al zou.den zij dat misschien willen. Want Ik ben toch hier en Mij kan men niet beliegen en Raphaël is ook hier die kan men ook niet beliegen. Wat zouden de dertig bevreesde mensen dus aan een leugen hebben tegen ons, die ten eerste niet belogen kunnen worden en ten tweede alle macht en kracht in handen hebben?!"
[8] JULIUS zegt: "Ik zie wel dat U, o Heer, zoals altijd, ook ditmaal weer volkomen gelijk hebt en dus zal ik met alle geduld het antwoord van deze dertig afwachten. Alleen wil ik er nog aan toevoegen, dat ik, als het antwoord te lang op zich Iaat wachten, zou willen vernemen wat mij dan te doen staat!"
[9] Meteen daarop opent de jonge FARIZEEËR ietwat moediger zijn mond en zegt: "U bracht ons tot wanhoop omdat u zo hardnekkig een antwoord op uw vraag eiste. Maar wij vroegen u voordien heel vriendelijk, hoewel wat opgewonden, naar de verheven man daar, wie hij was, of hij soms zelfs niet de heiland uit Nazareth was. En wij zeiden dat als hij het was, wij daardoor in grote moeilijkheden zouden komen. Dat viel u op; u vatte gelijk achterdocht tegen ons op en u wilde meteen met het dreigendste gezicht van de wereld van ons weten wat de reden daarvan was. Dat wij toen bang werden is licht te begrijpen, omdat wij uw strengheid al ondervonden hebben.
[10] Maar nu wij in die geweldige man, die wij eigenlijk heimelijk het meest vreesden omdat steeds de gedachte in ons opkwam dat hij w.el eens de heiland uit Nazareth kon zijn, een verdediger van onze verlegenheid hebben gevonden, kunnen wij ook goed spreken; want nu zijn wij niet meer bang en kunnen vrij en openlijk ons woord doen.
[11] Dat wij voor de heiland uit Nazareth een gegronde vrees moeten hebben, vindt heel eenvoudig zijn oorzaak daarin, dat wij in feite hier staan als door de tempel uitgezonden, openlijke vervolgers, al waren Wij dat in onze harten eigenlijk nooit. Wij hebben voor de wereld ook al veel schijnmaatregelen tegen hem moeten treffen die zeker niet prettig Voor hem waren, ook al konden ze hem tot op heden zo direkt geen verdere schade toebrengen.
[12] Wij hebben echter hier nu al heel wat staaltjes gezien en gemerkt dat het een vervolger van de heiland nu niet bepaald zo best vergaat. Daarom vroegen wij u dan ook, toen wij iets gehoord hadden over de voor morgen vastgestelde genezing van de vijf roofmoordenaars, of hij soms met zelf de beroemde helland uit Nazareth was.
[13] Als hij het werkelijk zou zijn, bleef ons toch zeker niets anders over dan ons voor hem in het stof te werpen en om vergeving te smeken voor alles wat wij in opdracht van de tempel allemaal tegen hem hebben moeten doen. En zie, dat is de benarde situatie waarin wij ons bevinden als hij echt de helland uit Nazareth zou zijn! Maar omdat wij nu het edelmoedige hart van deze man hebben gezien, mag hij nu best de heiland uit Nazareth zijn, want door hem zullen wij zeker niet in moeilijkheden komen! Hier heeft u nu het eerlijke antwoord dat u zo dreigend van ons verlangd heeft; maar geef u ons nu ook het juiste antwoord op onze vraag!"
[14] JULIUS zegt: "Nu, weet dan, dat Hij het is aan wie de gehele natuur en alle machten van de hemel dienstbaar zijn, - Hij is de beroemde Heiland uit Nazareth! Over Hem getuigde voorheen dat meisje en de engel gehoorzaamde op Zijn wenken toen hij jullie dat proefje van zijn macht toonde. Maar nu jullie dat weten, moet je mij eens zeggen wat jullie nu willen en zullen doen!"
«« 5 / 246 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.