De ontwikkeling van natuurzielen in het dierenrijk

Jakob Lorber - Geheimen der natuur

«« 3 / 39 »»
[1] In het water van de zee huist een eigenaardig wezen, dat jullie de naam 'poliep' geven. Dit dier, dat zich op een bepaalde plaats vastzet als een soort boom, grijpt met zijn vele slurfarmen de wormen en waterinsecten, die in zijn buurt komen en verslindt ze in grote hoeveelheden; daardoor groeit hij dan vooral diep in de zee aan tot de grootte als van een boom. Als nu zijn verteringsorganen steeds vaster zijn geworden, begint hij, weer gelijk een boom, gedeeltelijk af te sterven en leeft alleen nog maar met de laatst gegroeide slurven voort, tot hij wegens gebrek aan voedsel eindelijk sterft. Daarna gaat zij n hele vormloze wezen over in een ontelbaar aantal kleine, rode wormpjes, die afsterven, nadat het poliepenlichaam is opgeteerd.
[2] Dan verenigt hun leven * ('D.w.z. wat de ziel betreft. Men moet bij deze verenigingen steeds aan de zielen van de schepselen denken, minder aan het lichamelijke. Want alleen de eerste leven als delen van de ziel in de schepselen van de hogere klasse voort. De lichamen worden in hun atomen opgelost en dienen de hogere klasse slechts gedeeltelijk tot de opbouw van het lichaam. ) zich tot een nieuw, waaruit een soort vis ontstaat. Deze vis is bekend onder de naam inktvis (sepia). Hij kiest zij n woonplaats bij voorkeur nog steeds in de grootste diepten van de zee. Zijn voedsel bestaat uit een soort zwartbruine wormen. Wil hij eten, dan vertroebelt hij het water met een zwarte vloeistof, die een verdovende werking op die kleine diertjes uitoefent. Heeft de inktvis nu jarenlang duizenden van zulke wormpjes verteerd, dan sterft hij af en de in hem krachtiger geworden levens van de mestwormen verenigen zich tot het leven van een nieuw wezen. Dat is de zogenaamde vliegende vis.
[3] De vliegende vis voedt zich gedeeltelijk met zee-insecten, gedeeltelijk ook met insecten, die hij in zijn snelle vlucht uit de lucht vangt. Daarom is zijn inwendige opbouw ingericht naar die van een vis en die van een vogel. Hij heeft blazen in zijn buik, die hij ogenblikkelijk met lucht kan vullen en weer leeg kan maken. Hij Iaat door een kanaaltje enkele druppels water in zijn blaas lopen; hieronder bevindt zich een donker, metaalachtig uitziend weefsel, dat een temperatuur van meer dan 800 kan aannemen. Bevindt zich nu water in die blaas, dan wordt dat door plotselinge verhitting dadelijk in damp opgelost en vult de blaas met atmosferische lucht. Tijdens dit vullen, deelt de lucht zich dooreen innerlijk elektrisch proces; het zwaardere uit de atmosferische lucht zinkt als druppels vloeistof in de blaas en wordt door een eigen kanaal dadelijk naar buiten gebracht. Het lichte gas stroomt echter de vele buisjesachtige organen binnen, die door het hele lichaam lopen en brengt daardoor de vleesmassa van de vis in een goede verhouding tot zijn natuurlijk gewicht, namelijk zo, dat zijn lichaam ongeveer in evenwicht is met de atmosferische lucht. Nu spant de vis zijn vleugels en kan zo vliegen als een vogel. Daarbij geven de vinnen de richting aan.
[4] Daar deze vis van een goedmoedige soort is, heeft na het uittreden uit zijn vissenbestaan de volgende deling plaats: het vrouwelijk deel verenigt zich en gaat dadelijk in een vogelsoort over, die men 'zeemeeuw' noemt; het mannelijk deel verenigt zich ook met vele van zijns gelijken en wordt zode 'duif'. Wat het lam is onder de viervoeters, is de duif onder de bewoners van de lucht, waarom zij ook, zoals bekend, door Mij als het beeld van de zachtmoedigheid, ja vaak als het beeld van de Heiligheid Gods wordt aangehaald. En zo staat dit dier aan de top van alle luchtbewoners en tegelijk door zijn zachtmoedigheid en volkomen onschadelijkheid op de laatste (d.w.z. hoogste) trap, waarheen geesten* (* D.w.z. ziele-elementen.) , tegelijk met talloze geesten uit andere edele creaturen vereend, tot mensenzielen worden. Hun vrouwelijk deel komt overeen met de liefde, hun mannelijk deel met de daaruit voortvloeiende genade.
[5] Er zijn in de zee zoveel diersoorten, dat men zich zou kunnen afvragen op welke manier deze allemaal tot de trap van de duif kunnen komen. Maar van de poliep zijn er zeer veel verschillende soorten en voor elke diersoort in het water vindt men overeenkomstige poliepen. En deze poliepen zijn doorgaans niet, zoals natuuronderzoekers denken, een allerlaagste soort in de dierenwereld, maarveel meer rustige zuiveringsinrichtingen, die altijd alles verteren wat ze te pakken krijgen. En zo vormen ze een middenklasse tussen de wormen en alle mogelijke vissoorten. Want door hen wordt de wereld van de wormen tot een hogere trap bevorderd.
[6] De vissen staan al op deze hogere trap van ontwikkeling, zodat ze na hun levensvereniging tot luchtbewoners worden. En zo komt bijna elke vissoort overeen met een vogelsoort. In de zee leeft echter nog een ander soortdieren, wier laatste trap al zo gevormd is, dat ze gedeeltelijk in het water en gedeeltelijk op het land kunnen leven. Dergelijke dieren zijn de schildpad, en ook andere schildloze padden of kikkersoorten, die reeds de zintuigen gezicht, gehoor, reuk, gevoel en smaak hebben. Verder zijn de zeehond, de zeeleeuw, de walrus en ook alle met de vierpotigen overeenkomende dieren als half bewoners van het water en van de aarde en van de lucht te beschouwen als overgangen: door hun levensvereniging ontstaan overeenkomstige viervoeters op de aarde.
«« 3 / 39 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.