Het evangelie van de wijnstok

Jakob Lorber - Geheimen der natuur

«« 7 / 39 »»
[1] De wijnstok behoort in het plantenrijk tot de meer edele soorten; hij is pas na de zondvloed uit Noach’s tijd als het ware opgegroeid en door Mij omgevormd en gezegend. De oorzaak daarvan is dat hij bij zij n eerste ontstaan door de wil van Mij n vijand, voor de eerste mens een steen des aanstoots werd, toen deze Mij het meest was vergeten. (* Heeft betrekking op Adam. Zie: 'Haushaltung Gottes', DL 1, 13- 4.)
[2] Na de zondvloed heb Ik de wijnstok toen zijn gif ontnomen en heb hem viermaal gezegend; en juist door deze viervoudige zegening hoort de wijnstok nu tot de edelste plantensoorten.
[3] In elke bes vind je één of meer hartvormige pitten. Uit deze hartvormige pitten kan men altijd de gevolgtrekking maken dat een plant min of meer volkomen is. Want evenals het hart van de dieren steeds meer overeenkomt met het hart van een mens naarmate deze dieren meer volkomen worden, is dat ook het geval met de pitten uit het plantenrijk. En de verenigde geesten van zulke meer edele gewassen kunnen bij hun ontwikkelingsproces ook een groot aantal dierlijke trappen overslaan, ja zelfs vaak dadelijk in de klasse van de mensen worden opgenomen.
[4] En ze hebben ook nog dit voordeel, dat, terwijl hun geestelijk deel zich rustig verder ontwikkelt, hun materiële huls, die bestaat uit talloze zachte hulsjes, waarin in elk een hogere levensvonk is ingesloten, aan hogere levende wezens eerst tot voedsel van het lichaam, en daardoor ook tot voeding en ontwikkeling van de ziel dient.
[5] Vruchten, zoals bijvoorbeeld koren en andere grovere vruchtensoorten, dienen voornamelijk tot voeding van het lichaam, maar de vrucht van de wijnstok dient, bij zuiver en matig gebruik, meer tot verlevendiging van de ziel dan van het lichaam.
[6] De pit van de druif is zo gevormd, dat hij in het midden van de bes als een kind in het moederlichaam groeit en tesamen met de bes rijper wordt. Hierin stijgt door het merg van de wijnrank in een fijner dan spinrag geweven haarvaatje een etherisch vurig sap omhoog, waarmee het binnenste hulsje van de pit wordt gevuld. Dit hulsje is zo klein dat het maar een tienduizendste deel van de grootte van de olieachtige pit inneemt, en dat wordt dus met deze vurige substantie gevuld. Dan wordt het haarvaatje afgesnoerd en vanuit dit buisje vormen zich dan meerdere kleine zijkanalen en deze omgeven, als het ware er omheen gewonden, het hulsje met genoemde olieachtige substantie, die daardoor olieachtig zoet wordt, omdat ze uit de edeler geestelijke substanties werd gevormd, die vroeger al in de lagere plantenwereld was gerijpt.
[7] Is deze tweede handeling geschied, dan wordt dit haarvaatje voor de tweede keer weer samengesnoerd en vormt dan al dadelijk de vaste pit op de volgende manier:
[8] Daar gedurende de korte tijdsperiode van de samensnoeringen de sappen zich over de hele lengte van het buisje hebben verdicht, barsten de sappen er uit op de plaats waar het buisje het zwakst is en dat is onder het samengesnoerde punt. De verdichte vurige sappen verdringen zich dan in liefde ijverend om hun middelpunt. Als de pit nu enigermate de nodige vastheid heeft bereikt en de nog altijd opstijgende sappen slechts op hetzelfde sap stoten en niet meer de warmte van het innerlijke levensvonkje voelen, dan doorbreken deze sappen dit kanaal en omspinnen de pit als een rups haar pop. Tegelijkertijd wordt door de buitenste, grovere kanalen, die in de wijnrank opstijgen, een grotere huls gevormd en dat alles gebeurt natuurlijk door de eenvoudige intelligentie van de in zo'n plant wonende geesten. Als deze grovere huls* (* De bes, druif.) nu een bepaalde vastheid heeft bereikt, barsten de edelere vaten, die de pit omgeven, en vloeien dan in een zoetig, geestelijk sap in deze huls. Daar deze huls oorspronkelijk ook door sappen wordt gevormd, die vanuit haar natuur zuur moeten zijn, omdat de vrucht of liever de schil vast moet worden, komen binnen deze schil aanvankelijk twee soorten sappen samen, namelijk een wrang en een zoet sap; daardoor komt het ook dat een onrijpe bes erg zuur smaakt.
[9] Langzamerhand echter wordt het wrange en slechtere door het inwendig zoete en goede overwonnen en naar de uiterste grens geduwd als vaste schil. En zo wordt dan, als een goed voorbeeld voor de mens, door het van binnen opstijgende goede ten eerste het leven in een ongebonden vrijheid behouden, wat de pit hier laat zien, want alle haar omgevende sappen worden steeds losser en milder en daardoor ook rijper en meer vergeestelijkt; ten tweede wordt het overwonnen wrange en als het ware slechte ook goed, daar het tot materiaal voor de vaten van zo'n plantenheiligdom wordt.
[10] Men kan aan de wijnstok ook bladeren, twijgen en in plaats van kleine twijgjes de welbekende hechtranken ontdekken. Als men dit gewas zorgvuldig beschouwt, zal men daarin al meer dierlijk leven vinden dan in enig andere plant.
[11] Deze hechtranken ontstaan weliswaar op dezelfde manier als de druif zelf, maar de natuurgeesten hadden nog te weinig liefde in zich, en daardoor ook te weinig leven om een vrucht te vormen. Als ze nu volgroeid zijn en merken, dat in hen geen leven is om een vrucht te vormen -en dat eigenlijk vanwege een soort zorgeloosheid -dan denken ze met hun eenvoudige intelligentie, dat het levensvonkje als het ware van hen is weggelopen. Ze strekken zich zo ver mogelijk uit en als ze dan iets voelen, geloven ze in hun blindheid, dat ze het leven hebben gevonden, omwikkelen het dan op dezelfde manier als waarop de vaatjes de pit omhullen en laten het niet meer los. Maar het blijkt nu, dat ze bij het zover weggrijpen in plaats van het levende dood met hun armen hebben omwonden en daaraan sterven ze zelf.
[12] Dit is een kleine wenk. Als iemand zijn innerlijk buiten beschouwing laat en alleen maar gelooft de volheid van het leven te moeten zoeken in de ver uitgestrekte scheppingsruimte, dan strekt hij eveneens zijn ogen en armen ver uit naar de dood; en Ik leer toch door dagelijkse ervaring duidelijk aan iedereen, dat de wereld steeds mooier, heerlijker en verlichter wordt, naarmate men verder van haar verwijderd is. Daar kan ook een panorama van getuigen; naar een ver verwijderd gebergte kijkt men vaak met aandacht en genoegen. Maar hoe is het, als men zelf dat gebergte heeft bereikt en men vindt daar niets moois en ook geen ander genoegen dan alleen maar het vergezicht op nog verder af gelegen streken? Daarin ligt het ook, dat, hoe meer men zich van de wereld afwendt en zich als het ware van haar verwijdert, des te mooier, verlichter en doorzichtiger zij ons voorkomt; pas dan heeft hij, die Mijn werken beschouwt en er acht op slaat, daaraan echte vreugde.
[13] Want het leven woont in ons -en de dood ligt buiten ons! Wie naar het leven streeft en levend wordt, voor hem wordt alles stralend licht en levend. Want wie leven heeft, die bezielt alle dingen met leven en zo worden ze dan levend voor hem en door hem. De dood moet zijn gevangenen aan de levende afstaan.
[14] Wie echter naar buiten toe streeft, naar wat het ook is, die streeft naar de dood en grijpt al gauw het eerste het beste wat hem onder ogen komt en dat is op zichzelf niets anders dan de dood. Zo iemand verstrooit zijn leven, wordt al maar zwakker en sterft tenslotte geheel. En dan Is voor hem ook alles dood en als niet bestaand. Waardoor zo veel mensen zelfs Mij, het meest Levende leven, uit hun oog en hart verliezen, omdat Ik helemaal niet meer voor hen besta.
[15] Een derde extremiteit van de wijnstok is het blad. Dit wordt uit een drievoudig sap gevormd. Van het merg van de ranken gaan kanalen uit op de plaats waar een nieuw lid wordt gevormd. En dat geschiedt als volgt:
[16] Het streven naar Mijn in het zaadje gelegde levensvonkje heeft hier al veel levendiger plaats, zoals reeds bij het groeien van de boom werd uiteengezet*. (* Zie het leven van de boom.) Als nu de arglistige natuurgeesten bemerken dat dit vonkje in de centrale vaten opstijgt, volgen ze allen snel dit vonkje in deze kleine stengels. Maar zodra het vonkje dan een zekere hoogte heeft bereikt, slingert het zich bliksemsnel om de zijtakken van deze dwaze geesten. Deze rennen echter desondanks het vonkje na en weten door de vele krommingen van het hoofdorgaan niet, waarheen het vonkje is gegaan. Ze zoeken het daarom op de plaats waar de wijnstok een lid heeft gevormd, schieten hier met kracht uit de stam en vormen op deze manier de steel van het blad.
[17] Als ze het levensvonkje daar ook niet gevonden hebben, willen ze met hun eenvoudige intelligentie zich in alle richtingen begeven om het vonkje te vinden. Daarom breiden ze zich in alle richtingen netvormig uit en maken naar onderen veel uitlopers, waardoor de haren onder het blad worden gevormd. Door dit zoeken vullen ze dan ook de tussenruimten met hun substantie.
[18] Als het levensvonkje merkt dat een voldoende hoeveelheid naar buiten is gestroomd, snoert het heel snel zijn kanalen dicht, behalve het middelste. Zelf breekt het dan vaak juist in het midden van zulke horden uit, waarna het bekende proces opnieuw begint.
[19] Zo'n handeling heeft bij elk lid van zo'n wijnstok plaats.
[20] Deze bladeren Iaat het levensvonkje daarom ontstaan, opdat ten eerste zijn verdere ontwikkeling in een koele schaduw kan plaats vinden en ten tweede zuigt het dan zelf voor de vorming van het sap, dat zijn pit omgeeft, uit de uit Mijn (genade)zon stromende lichtzee de etherische stof in zich op; daaruit bestaat eigenlijk de viervoudige zegen.
[21] Deze viervoudige zegen wordt dan, als de druif is uitgeperst, het geestelijke in de wijn. Maar niet eerder dan dat al het onzuivere uit het sap is verdreven, komt het geestelijke in het sap tevoorschijn. Ook hier zien we weer een klein evangelie: de innerlijke kracht van het leven gaat dan pas werkzaam en voelbaar in de gezuiverde materie over, als deze door zelfwerkzaamheid, weliswaar met alleen maar sterke hulp van Mij, de parasieten van de dood naar buiten heeft gewerkt. Dan wordt de materie zelf verlichten zuiver, zoals het sap van de druif in het vat.
[22] Door een dergelijk teruggetrokken zijn uit de wereld in het beschuttende en stevige vat van de deemoed, wordt ook het materiële wezen van de mens door de inwerking van de naar voren komen de geest gezuiverd. In deze deemoed heeft dan een overeenkomstige gisting plaats, waardoor al het onreine en dode van de wereld weer wordt teruggegeven. Het leven echter, verenigd met zijn geheiligde materie, blijft als een goede wijn in het vat van de deemoed eeuwig en krachtig tesamen.
«« 7 / 39 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.