Over de geboorte der Heilige Engelen. Over de heerschappij en ordening der Engelen en over het Hemelse vreugdeleven.

Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang

«« 12 / 27 »»
[1] Ge zult vragen: Wat is eigenlik een Engel? Ziet, toen God de Engelen schiep, zo schiep hij ze uit de zevende oergeest, welke de natuur is, of de heilige Hemel. Het woord “schiep” moet ge verstaan, alsof men zou zeggen: te zamen trekken of samendrijven, zoals de aarde tezamen gedreven is. Toen God, de Godheid zich bewoog, zo trok de wrange kwaliteit de Salniter der natuur tezamen en deed deze verdrogen; zo ontstonden de Engelen. Zoals nu een bepaalde kwaliteit was in Zijn beweging, zo werd ook de Engel. Er zijn zeven Goddelijke Geesten; deze hebben alle zeven hun beweging, en het Licht, dat in hen is, heeft ook zijn beweging; en de Geest, die van de zeven Geesten Gods uitgaat, is ook in beweging. Nu wilde de Schepper, naar het voorbeeld van Zijne Drievuldigheid, ook drie legerscharen scheppen, niet ver van elkander verwijderd, maar de een verbonden met de ander als een cirkel. Merk nu op: Zoals nu de Geesten waren in hun werk en tot ontwikkeling komen, alzo werden ook de schepselen; in het midden van elk heirleger werd het hart van elk heirleger geformeerd en als het ware belichaamd; daaruit ontstond een vorst der Engelen of Grootvorst. Zoals de Zoon van God temidden van de zeven geesten Gods geboren wordt, en Hij het Hart en het Leven is van de zeven Geesten Gods, alzo werd ook een koning der Engelen in het midden van Zijn gebied, uit de natuur of uit de Hemel geschapen en dat wel uit de kracht der zeven Oergeesten; deze nu is het Hart van een heirleger en heeft de hoedanig­heid, macht en sterkte van dat bepaalde heirleger en is temidden van hen de allerschoonste.
[2] Zoals de Zoon van God is het Hart en het Leven en de sterkte van alle zeven Goddelijke Geesten, alzo is ook een Engelenkoning in zijn gebied. Zoals nu in de Goddelijke kracht zeven belangrijke kwaliteiten zijn, waar­uit het Hart van God geboren wordt, alzo zijn ook ettelijke machtige Engelenvorsten, naar het voorbeeld van iedere hoofdeigenschap, in elk heirleger geformeerd. (Hun aantal weet ik niet.) Naast de koning zijn zij aanvoerders der andere Engelen. Hier zij opgemerkt, dat de Engelen niet alle van één maaksel zijn, ook zijn zij in kracht en macht niet alle aan elkaar gelijk; wel heeft iedere Engel de kracht van alle zeven oer­bronnen in zich, maar in elk van hen is een bepaalde eigenschap de meest opvallende en hij glorieert ook in die eigenschap. Want, zoals op die bepaalde plaats de Salniter ten tijde der Schepping geweest is, alzo is ook de Engel geschapen; zoals van de weidebloemen elk hare kleur van haar overheersende eigenschap ontvangt en ook haar naam daaraan ontleent, alzo is het ook gesteld neet de heilige Engelen. Enkele van hen zijn gevormd uit de wrange hoedanigheid; zij zijn lichtbruinachtig en zijn het koudst. Wanneer nu het Licht van den Zoon van God hen beschijnt, zo zijn zij als een bruine lichtstraal geheel helder. Enkelen zijn genoemd naar de hoedanigheid van het water en deze zijn licht als de Hemel en wanneer het licht hen beschijnt, zo zijn zij als een kristallen zee. Enkelen zijn gevormd naar de bittere eigenschap; deze zijn als een kostelijke groene steen, die er uitziet als een bliksemstraal en wanneer het Licht hen beschijnt, zo weerkaatst het roodachtig groen, alsof er een karbonkel glansde, of, alsof het Leven daar zijn oorsprong had. Anderen zijn gevormd naar de hoedanigheid van de hitte; deze zijn de allerlichtste, geelachtig en roodachtig; en wanneer het Licht hen beschijnt, zo zien zij er uit als het Licht van den Zoon van God. Enkelen zijn hoofdzakelijk gevormd uit de hoedanigheid der Liefde; zij zijn zeer licht, wanneer het Licht hen beschijnt en zij zien er uit als het Hemelse Vreugdenrijk zelf. Zij zijn lichtblauw en hun verschijning is lieflijk. Anderen zijn gevormd uit de eigenschap van de toon, het geluid. Ook deze zijn lichtend. Wan­neer het Licht hen beschijnt, zo zien zij er uit, als een omhoog schietende bliksemstraal. Enkelen zijn gevormd als uit alle hoedanigheden der ge­hele natuur; zij zien er uit als de Hemel, die uit alle geesten tezamen geformeerd is.
[3] De Koning echter is het Hart van alle eigenschappen en heeft zijn ge­bied in het midden als een oerbron; evenals de zon zich te midden der planeten bevindt en zij een koning der sterren is en het hart der natuur in deze wereld, zo groot is ook Cherubijn of Koning der Engelen. En zoals de zes andere planeten naast de zon leiders zijn van de heir­scharen en doen hetgeen de zon verlangt, opdat deze in hen regeren en werken moge, zo doen alle Engelen des Konings wil en de Engelenvorsten beraadslagen tezamen met den Koning. Ge zult echter moeten weten, dat zij allen elkander gelijkelijk liefhebben; geen van hen misgunt één der anderen zijn schoonheid en gestalte, want zoals het gesteld is met de geesten van God, alzo is het met hèn gesteld. Ook hebben zij allen tegelijk de Goddelijke Vreugden en genieten allen tegelijk de Hemelse spijzen, waarin geen onderscheid is. Slechts in de kleuren en kracht is onderscheid, maar niet in de volmaaktheid ervan, want een ieder heeft de kracht van alle goddelijke geesten in zich; wanneer het Licht van den Zoon van God hen beschijnt, zo is de hoe­danigheid van iedere Engel te onderkennen aan de kleur. Ik heb over de gestalten en de kleuren slechts een weinig gesproken; er is echter veel meer over te zeggen, hetgeen ik, ter wille van de kort­heid niet wil doen. Want zoals de Godheid zich tot in het oneindige open­baart, zo zijn er ook een onbeperkt aantal gestalten en kleuren onder de Engelen; ik kan het slechts vergelijken met de bloei van de aarde in Mei, hoewel dit slechts een dood en aards voorbeeld is.
[4] Over de vreugde der Engelen.
[5] De vraag doet zich nu voor: Wat doen de Engelen Gods in de Hemel of waarom en tot welk doel heeft God hen geschapen? Dat moogt gij, gierigaards, opmerken; gij die in deze wereld naar eer, roem, hovaardij, geweld, geld en goed streeft en die de armen afbeult, en meent, dat ge beter zijt dan de eenvoudige mens, die God bedoeld heeft, dat ge zijn zoudt.
[6] Vraag: Waarom heeft God Engelenvorsten geschapen inplaats van Engelen, die allen gelijk zijn? Ziet, God is een God van orde; zoals het met Hem zelf is, met Zijn Heerschappij, met Zijne Geboorte en het Zijn werkingen, zo is het ook met Zijne Engelen. In Hem zijn in ’t bijzonder zeven kwaliteiten aanwezig, waardoor het gehele Goddelijke Wezen voortgestuwd wordt, en waardoor dit telkens opnieuw tot openbaring komt. Door die zeven hoedanigheden blijft de Godheid eeuwig en onveranderlijk. En zoals te midden der zeven Geesten Gods het Hart geboren wordt, waaraan de Goddelijke vreugde ontspringt, alzo is het -ook met de Engelen gesteld. De vorsten der Engelen zijn geschapen naar het voor­beeld van de Goddelijke Geesten; de Cherubijn als het hart van God; zoals nu het Goddelijk Wezen werkt, alzo werken ook de Engelen.
[7] Een bepaalde hoedanigheid openbaart zich in het Wezen Gods het sterkst op een bepaald ogenblik. Zo is het ook met de Engelenvorst. Waar God in Zijn werkingen worstelt en kampt, daar is ook een werking van deze Engelenkoning. Daar vangt hij aan met zijn legioenen en zingt, klinkt, danst en jubileert vol vreugde. Dat is een Hemelse muziek, want een ieder zingt daar naar de kwaliteit van zijn eigen stem en de koning is de aanvoerder van de reidans, zoals een zanger met zijne leerlingen en de koning verheugt zich en jubileert met zijne Engelen ter ere van den groten God en tot vermeerdering der Hemelse vreugden en dit is als een heilig spel; tot Godes ere en tot vreugde zijn zij geschapen. Wanneer de Hemelse muziek der Engelen weerklinkt, zo beginnen in de Hemelse heerlijkheid, in de goddelijke Salniter allerlei gewassen te groeien, allerlei kleuren en gestalten komen tot aanschijn, want de Godheid openbaart zich in oneindigheid van soort, kleur, vorm en vreugde. Waar de Zoon Gods zich afzonderlijk openbaart, als een triomf, daar rijst op de vreugdevolle muziek der drie koninklijke heirscharen van de gehele Engelenwereld. Welk een vreugde dit zijn zal, geef ik aan een ieder te bedenken, ik kan het met mijn verdorven natuur niet verstaan, nog veel minder beschrijven. Met dit gezang roep ik de lezer op tot dat leven, hij zal zelf te midden der reien verkeren; wat hij hier niet ver­staat, dat zal hij ginds aanschouwen.
[8] Weet, dat dit geen verzinsel is. Wanneer het licht opgaat, zo erkent en ziet de Geest het. Daarom: Wacht niet en gedraagt u niet als iemand, die hoont, of gij zult door God een spotter bevonden worden en het zou u kunnen vergaan als de koning Lucifer.
[9] Wat doen de Engelen, wanneer zij niet zingen? Ziet, wat de Godheid doet, dat doen zij ook. De geesten Gods vloeien in elkander over, en stijgen in elkander op, zij omhelzen elkander als 't ware en gaan in elkander op. Het leven bloeit open vol vreugde en is vol eeuwigdurende verkwikking en de Engelen wandelen in de Hemelse gebieden vriendelijk, lieflijk en vreugdevol met elkander. Zij aanschouwen de wonderlijke en lieflijke aanblik van de Hemel en eten van de lieflijke vruchten des Levens.
[10] Wat spreken zij met elkander? Ziet, gij schone, trotse en hovaardige mens; de wereld zal u hier te eng worden en ge denkt, dat niemand aan u gelijk is; bedenk, of ge een Engelennatuur of een natuur des duivels hebt. Met wie zal ik nu de Engelen vergelijken? Ik wil hen vergelijken met kleine kinderen, die in Mei, wanneer de schone rozen bloeien, met elkander naar buiten gaan en de mooie bloemen afplukken en daaruit kransen vlechten. Zij dragen ze in hunne handen en verheugen zich er over en spreken met elkander over de velerlei soorten schone bloemen; zij nemen elkander bij de hand en wanneer zij thuis komen, zo tonen zij de bloemen aan hunne ouders en zijn blij; dan verheugen zich de ouders in hunne kinderen en met hunne kinderen. Alzo doen ook de heilige Engelen in de Hemel; zij nemen elkander bij de hand en wandelen in de schone Mei des Hemels en spreken van de lieflijke en schone gewassen in de Hemelse lusthof. Zij eten van de verrukkelijke vruchten Gods en gebruiken de schone bloemen des Hemels voor hun spel en maken zich schone kransen en verheugen zich in de schone Mei van God. Daar is niets dan een hartelijk liefhebben, een zachtmoedige liefde, een vriendelijk spreken onderling, een lieflijk samen zijn, daar elk vreugde in de ander heeft en de ander eert. Zij weten van geen boosheid, list of bedrog; de Goddelijke vruchten en de lieflijkheid Gods zijn voor hen allen; de een mag er evenzo zijn deel aan hebben als de andere; daar is geen wangunst, geen nijd, geen afkeer, neen, alle harten zijn in liefde met elkander verbonden. Daaraan nu heeft de Godheid Zijn hoogste welgevallen, evenals de ouders aan de kinderen, dat Zijne lieve kinderen in de Hemel zich vriendelijk gedragen. De Godheid zelf handelt evenzo; de ene oergeest vermeit zich in de anderen. Daarom kunnen de Engelen ook niets anders doen dan wat hun Vader doet, hetgeen ook onze koning Jezus Christus getuigde toen Hij bij ons op aarde woonde; zoals in het Evangelie staat: Voorwaar, voorwaar zeg ik u: de Zoon kan niets van zich zelven doen, tenzij Hij den Vader dat ziet doen, want zo wat Die doet, dat doet ook de Zoon desgelijks. Joh. 5, vers 9. En Mattheus 18:3 zegt: Voorwaar zeg ik u: Indien gij u niet verandert en wordt gelijk de kinderkees, zo zult gij in het Koninkrijk der Hemelen geenszins ingaan. Daarmede bedoelt Hij, dat onze harten in liefde verbonden moeten zijn, zoals de heilige Engelen Gods en dat wij elkander met eerbied moeten bejegenen, evenals de Engelen Gods ook doen. Wij mogen elkander niet beliegen en bedriegen, elkander het brood uit de mond stoten uit grote gierigheid; ook zal de een niet over de ander heersen en hèm verachten, die niet listig is als de duivel. O neen, zo doen de Engelen in de Hemel niet; zij hebben elkander lief; geen denkt schoner te zijn dan de ander; elk heeft vreugde aan de ander en verheugt zich over des anderen schone gestalte en zijne lieflijkheid; hunne liefde jegens elkander bloeit op, zodat zij elkander bij de hand nemen en vreugdevol omhelzen. Evenals wanneer de bliksem des levens omhoog stijgt te midden van de goddelijke kracht, waaraan alle geesten Gods hun leven te danken hebben en waar­door zij zich zeer verheugen, terwijl er is een heilig en lieflijk omhelzen, voelen, proeven, horen, zien en ruiken, zo is het ook bij de Engelen. Wanneer de een de ander aanschouwt, hoort en voelt, zo gaat in zijn hart het licht op en de ene geest omvangt de anderen. Zo ge nu wilt weten, waar hun liefde, deemoed en vriendelijkheid haar oorsprong heeft, zo merk het volgende op:
[11] Iedere Engel is geschapen als de Godheid en hij is als een kleine God, want, dewijl God de Engelen schiep, zo schiep hij ze uit zichzelf; nu is God op de ene plaats evenzeer tegenwoordig als op de andere. Overal is God: Vader, Zoon en Heilige Geest. In deze drie namen en in de kracht dezer drie namen bestaan de Hemel en de aarde en alles, wat in uw hart opkomt. En wanneer ge een kleine cirkel zoudt afsluiten, waar­binnen ge nauwelijks zoudt kunnen zien of die ge u nauwelijks zoudt kunnen voorstellen, zo is niettegenstaande dat, toch de gehele goddelijke kracht daarbinnen tegenwoordig en de Zoon Gods wordt er in geboren en de Heilige Geest in het midden van die cirkel uit van den Vader en den Zoon. Is het niet in liefde, zo is het in toorn, zoals er staat ge­schreven in Psalm 18 : 26: Bij de goedertierene houdt Gij U goedertieren en bij de oprechten man houdt Gij U oprecht. De toorn Gods wordt op­gewekt en is ook in alle geesten Gods op die plaats, waar zij is opge­wekt en de liefde Gods wordt opgewekt en is ook in alle geesten Gods op die plaats, waar zij wordt opgewekt. De Engelen zijn allen hetzelfde geschapen. Allen zijn zij geschapen uit de Goddelijke Salniter der Hemelse natuur; slechts dit is het onderscheid tussen hen, dat elk van hen, toen God hen schiep, een bepaalde hoedanigheid in meerdere mate bezat dan de ander; dat in elk van hen een bepaalde eigenschap over­heerste. Daardoor is het gekomen, dat de Engelen alle hun verschillende kwaliteiten hebben, en er velerlei kleuren en schoonheden zijn, terwijl toch alles uit God is.
[12] Nu heeft echter iedere Engel alle eigenschappen Gods in zich, maar één van deze eigenschappen is het sterkst in hem vertegenwoordigd; naar die eigenschap is hij genoemd en in deze eigenschap triomfeert hij. Zoals nu de eigenschappen in God elkander voortdurend voortbrengen, terwijl zij ook in elkander opstijgen en elkander liefhebben, en, zoals de bliksem in het zoete water in de hitte opgaat, waardoor het leven, de vreugde geboren worden, alzo is het ook in één Engel; zijne innerlijke geboorte is niet anders dan de uiterlijke geboorte in God. Zoals de Zoon Gods in de middelste oerbron in de hitte, in het zoete water geboren wordt uit alle zeven Geesten Gods, van wie zij hun leven en hun vreugde ontvangen, zo wordt ook de Zoon Gods in dezelfde gestalte in een Engel, in de middelste oerbron van het hart in de hitte in het zoete water geboren en hij verlicht wederom alle zeven Oergeesten van de Engel. En zoals de Heilige Geest van den Vader en den Zoon uitgaat en alles vormt en verbeeldt en alles lief heeft, alzo gaat ook de Heilige Geest die in de Engel is uit in zijne medebroeders en heeft hen lief en verheugt zich met hen.
[13] Want er is geen onderscheid tussen de geesten van God en de Engelen, dan slechts dit ene verschil, dat de Engelen schepselen zijn en dat hun lichamelijk wezen een begin heeft; hunne kracht echter, waaruit zij ge­schapen zijn, die is God Zelf en deze is van eeuwigheid af en blijft in alle eeuwigheid.
[14] Daarom zijn zij zo vlug als de gedachten der mensen, waarheen zij zich willen begeven, aldaar zijn zij ook alreeds; daarbij kunnen zij groot zijn en klein, zoals zij willen.
[15] En dat is het waarachtige wezen van God in de Hemel; ja het is de Hemel zelf. Wanneer uwe ogen geopend zouden zijn, zo zoudt ge het op de aarde, op de plaats waar ge zijt, duidelijk kunnen zien. Want als God dit de geest des mensen kan laten aanschouwen, de geest die toch in het vlees huist, en kan Hij zich in het vlees openbaren, dan kan Hij zich ook buiten het vlees openbaren, wanneer Hij dat wil.
[16] O, gij huis der zonde in deze wereld, hoe zijt ge door de dood en door de hel omsloten, waak op: de ure uwer opstanding is aanstaande, de dag breekt aan; het morgenrood gloort aan de kim. O, gij domme en dode wereld, wat verlangt gij toch tekenen; is uw gehele lichaam dan verstard en wilt ge niet uit de slaap ontwaken? Ziet, u is een groot teken gegeven, waar gij slaapt en ziet het niet. Daarom Zal de Heer u in Zijn toorn een teken geven, de toorn, die gij opgewekt hebt door uwe zonden.
[17] Over de Hemelse verrukking van de drie koninkrijken der Engelen.
[18] Hier toont de geest, dat daar waar iedere Engel geschapen is, dat de plaats in de Hemelse natuur, waarin en waaruit hij tot een schepsel is geformeerd, zijn eigen verblijfplaats is, die hij rechtens bezit, zolang hij in Gods liefde blijft. Want het is de plaats, die hij van eeuwigheid af gehad heeft, alvorens hij een schepsel geworden is. De Salniter heeft op deze plaats gewerkt, waar hij geboren is.
[19] Ge moet echter niet menen, dat God hierdoor gebonden is en hen van die plaats niet kan verdrijven, wanneer hij anders te werk gaat, dan op de wijze, die God niet hem heeft voorgehad. Want zolang hij in de liefde en in de gehoorzaamheid blijft, zo is die plaats rechtens de zijne. Wan­neer hij zich echter verheft, en het vuur der toorn aldaar ontsteekt, zo ontsteekt hij ook het huis Zijns Vaders en is afkerig van datgene, waaruit hij geschapen is en hij maakt uit datgene, wat vóór zijn opstand één was, twee. Wanneer dat nu geschiedt, zo behoudt hij zijn lichamelijk natuur­recht, maar wil het schepsel, dat een begin heeft, zich verzetten tegen hetgeen waaruit het ontstaan is, hetwelk vóór hem bestonden géén begin heeft, en wil dan het schepsel zijn plaats verwoesten, die plaats, waar hij vol liefde tot aanzijn gekomen is, en wil hij deze liefde tot een vuur van toorn maken, zo stort die liefde het vuur der toorn over het schepsel uit en werpt het schepsel tegelijkertijd uit.
[20] Daardoor ontstaan ook de rechten in deze wereld. Want wanneer de zoon zich tegen den vader verzet en den vader slaat, zo heeft hij zijn vaderlijk erfdeel verloren en de vader mag hem uit het huis stoten. Omdat hij echter zijn zoon is, zo heeft de Vader geen macht, hem te onterven. Dit wereldlijke recht is ontleend aan het Hemelse recht, zoals ook veel andere wereldlijke rechten, welke in de boeken van Mozes beschreven zijn. Zij zijn alle ontleend aan de goddelijke natuur in de Hemel, hetgeen ik ter plaatse duidelijk bewijzen wil.
[21] Nu zou iemand kunnen zeggen: Zo is dan een Engel geheel gebonden aan de plaats waar hij ontstaan is, zodat hij daar niet vandaan durft of kan gaan. Neen, zo min als de geesten Gods zich in hun opstijgen en tot bloei komen laten belemmeren, zo min als zij zich laten tegenhouden om met elkander te verkeren, evenmin zijn ook de Engelen aan hun plaats gebonden, zoals de geesten Gods voortdurend in elkander opgaan en liefdevol met elkander verkeren, terwijl toch iedere geest zijn eigen standplaats heeft en zijn eigen taak. Het geschiedt nimmer, dat b.v. de hitte verandert in koude of de koude in hitte; maar ieder behoudt zijn natuurlijke plaats en is in wisselwerking met alle anderen en daardoor ontstaat het Leven; evenzo verkeren ook de heilige Engelen in alle drie de koninkrijken met elkander en de een ontvangt van de ander, d.w.z.. de een ontvangt van de schone gestalte, van de deugd en van de vriendelijkheid van de ander en heeft daarvan de grootste vreugde en toch behoudt ieder zijn natuurlijke eigenschappen en de plaats, die hij van de aanvang af heeft gehad, blijft zijn eigendom. Het is er mee, als met iemand, die een boezemvriend of geliefd wezen uit een ander land thuis verwacht. Hij heeft voor die mens een hartelijk verlangen gehad en er is vreugde en een vriendelijk welkom en een gesprek vol liefde, wanneer de vriend daar is. De waard zet de gasten het allerbeste voor, hoewel dit slechts koud water is vergeleken bij het Hemelse onthaal. Alzo verkeren ook de heilige Engelen met elkander. Wanneer de heer van een koninkrijk der Engelen bij een andere heer komt, of de ene Engelen­koning bij de andere, dan is er niets dan louter liefde en blijdschap door de ontmoeting binnen te vinden. Een verrukkelijk wandelen in liefde, een lieflijk spreken en een eerbiedigen van elkander, vol ingetogenheid en deemoed; er is een liefdevol elkander omhelzen en leiden en de blijde reidans vangt aan. Het is er mee als met de kleine kinderen, wanneer zij in Mei naar buiten gaan en de bloemen plukken met elkander en vriendelijk met elkander spreken. Wanneer dit is geschied, zo dragen zij ze in hunne handen en dansen, om de tijd te verdrijven, een reidans. Zij zingen de vreugde hunner harten uit en verheugen zich.
[22] Evenzo doen ook de Engelen in de Hemel, wanneer zij bij elkander komen, ieder van uit zijn eigen plaats. Want de verdorven natuur dezer wereld arbeidt volijverig, opdat zij Hemelse vormen zou kunnen te voorschijn brengen en de kleine kinderen moeten vaak hunner ouders leermeesters zijn, wanneer de ouders dit slechts konden verstaan. Er is helaas thans verderf bij de jongeren en bij de ouden. Bij deze deemoed der Engelen vermaant de Geest de kinderen dezer wereld, dat zij er acht op zullen geven, of zij elkander wel zulk een liefde toedragen of er bij hen zulk een deemoed is als bij de Engelen; zij worden vermaand om te bedenken, wat zij voor schepselen zijn en of zij op de Engelen gelijken. Zij toch hebben het derde koninkrijk der Engelen in zich. Ziet, uwe liefde, uw deemoed en uwe vriendelijkheid wil de Geest u alhier voor ogen stellen, gij schone Engelenbruid. Aanzie toch uw tooi; welk een grote vreugde zal de bruidegom aan u hebben, gij lieve Engel, die elke dag met de duivel danst.
[23] Wanneer er thans iemand een hogere plaats gaat bekleden, zo is hem een oudere mens die niet evenzo hoog verheven is als hij, niet goed ge­noeg. Hij acht zijn minderen alsof het de voetbank voor zijn voeten ware. Hij tracht hun bezittingen met list te ontvreemden; kan hij dit niet met list, zo doet hij het met geweld, opdat hij genoegdoening kan vinden voor zijn hoogmoed. Komt een eenvoudig mens tot hem, die zich niet goed verweren kan, zo legt hij hem het zwijgen op alsof hij een hond ware; heeft deze iets met hem te maken, zo moet hij iemand van aanzien zijn, om gehoor te kunnen krijgen. Wat zijt gij voor Engelenvorst, o mens. In het navolgende hoofdstuk, de behandeling van de val des duivels, zult ge u zelf weerspiegeld zien; bezie u zelf dan. Wanneer b.v. thans de ene mens iets meer van een of andere wereldse wetenschap weet dan de andere, of de een heeft meer gestudeerd dan een ander, dan is hij boven die ander verheven. Hij kan niet met hem spreken en kan zijne trotse gang niet volgen. De eenvoudige moet zijn nar zijn, terwijl hij toch een trotse Engel is en in zijn liefde een dode mens; dit alles wordt ook weer­spiegeld in het navolgende hoofdstuk.
[24] Ten derde: Wanneer tegenwoordig de ene mens rijker is dan de andere, zo moet de arme de nar zijn. Wanneer hij een schoner gewaad tonen kan dan zijn naaste, zo is een arm mens hem niet genoeg meer en het oude gezang is hier van toepassing, dat luidt: De rijke dwingt de arme en doet zijn zweet vloeien, opdat zijn geld zal klinken. Deze Engelen worden ook in het navolgende hoofdstuk uitgenodigd zich zelf in de spiegel te aanschouwen.
[25] Ten vierde is het toch geheel en al een duivelse en gemene verhovaar­diging, dat de ene mens zich boven de andere zou verheffen en hem zou verachten, beliegen, bedriegen en haten. Dat hij woeker van hem zou nemen, hem 't zijne zou misgunnen en nijd jegens hem zou gevoelen. Het brandt thans in de wereld alsof er een hels vuur is ontstoken. O wereld, waar is uw deemoed? Waar is uw liefde? Waar is uwe vriendelijkheid? Wanneer thans de mond spreekt: God groet u, zo denkt het hart, ja wees daarvoor gewaarschuwd. O, gij schoon koninkrijk der Engelen, hoe waart ge getooid en hoe heeft de duivel een moordenaarshol van u gemaakt. Meent ge, dat ge thans in de heerlijkheid staat? Ja, midden in de hel staat ge. Werden uwe ogen slechts geopend, dan zoudt ge het zien. Of meent ge, dat de Geest dronken is en u niet ziet? O, hij ziet u zeer zeker; uw schande staat voor God, naakt en open. Ge zijt als een ontuchtige vrouw, dag en nacht en zegt nog: ik ben een kuise maagd. Ach, wat kunt ge u spiegelen aan de heilige Engelen. Riekt uwe liefde en uw deemoed niet naar de hel? Dit alles zal in het volgende hoofdstuk besproken worden.
[26] Over de koninklijke voorrang of het gezag der drie Engelenkoningen.
[27] Evenals de Godheid in haar Wezen drievoudig is, dewijl het uitgaan uit de zeven Oergeesten Gods ook op drievoudige wijze plaats heeft, nml. als Vader, Zoon en Heilige Geest, (één enig God), waarin de ganse Goddelijke Kracht bestaat, en alles wat er bestaat, terwijl de drie personen in de Godheid niet te scheiden zijn, alzo werden naar dit heilige voorbeeld, drie afzonderlijke Engelen uit de beste kernen der natuur geschapen; uit het wezen der Drie-eenheid in de goddelijke natuur, en wel met dat gezag en die macht, welke de Drie-eenheid heeft in de zeven Oergeesten Gods. Want de Drie-eenheid Gods gaat op in de zeven geesten van God en is het hart en het leven van alle zeven geesten; evenzo hebben de drie Engelenkoningen ieder hun eigen plaats en zijn daarover heer en koning, alsook over de onder hen geplaatste Engelen. De goddelijke Drie-eenheid echter is onveranderlijk en de koning heeft de heerschappij over de Engelen.
[28] Zoals nu de Goddelijke Drie-eenheid is als een Enig Wezen, terwijl de drie persoonlijkheden der Drie-eenheid met elkander verbonden zijn, evenzo als de verschillende delen van het menselijk lichaam, en zoals de ene plaats is als alle andere plaatsen, hoewel de een een andere bestem­ming heeft dan de andere, zoals het ook is met de verschillende delen van het menselijk lichaam, zo zijn ook de drie koninkrijken der Engelen met elkander verbonden en geen der drie bestaat afzonderlijk. Geen Engelenkoning mag zeggen: “Dit is mijn rijk” en een andere mag in mijn rijk niet komen. Al is het ook zijn oorspronkelijk, van nature geërfd rijk, en al zal het dat ook blijven, zo zijn toch alle andere koningen en Engelen zijn broeders, naar de natuur uit denzelfden Vader als hij en alle zijn zij de erfgenamen van het rijk huns Vaders. Zoals de Oergeesten Gods elk hun eigen plaats hebben en bestemming en toch met de andere geesten tezamen den enigen God uitmaken, (wanneer de andere er niet waren, zo was hij er óók niet), alzo gaat óók de ene geest in de andere op en evenzo is het ook met de heilige Engelen. Zij allen leven in en uit God. Daarom leven zij alle vriendelijk en vreedzaam bij elkander in het rijk huns Vaders, als geliefde broeders; er is geen grens voor elk van hen wat betreft het werk, waartoe elk van hen geroepen is. Een eenvoudig mens zou nu kunnen vragen: op welke wijze bewegen de Engelen zich of waarop steunen hunne voeten? Ik wil u hier het juiste daaromtrent meedelen. Zoals u het hier vindt uitgedrukt, zo is het in de Hemel, want de geest ziet onbelemmerd in deze diepte; ook is het zeer begrijpelijk. De gehele natuur des Hemels bestaat door de kracht van de zeven Oergeesten en de beweeglijkheid van alle eigenschappen wordt veroorzaakt door de kracht van de zevende oergeest; deze natuur of beweeglijkheid is zeer licht en als een nevel en als een meer van kristal, dat men door alles heen kan zien. Er onder en er boven is de diepte. De Engelenlichamen zijn ook op deze wijze samengesteld, maar hun lichamen zijn alleen van een drogere substantie en deze zijn de kern uit de natuur, het beste en de schoonste glans der natuur. Op de zevende Geest Gods, die dik als een nevel is en helder als een kristallen zee, bewegen zij zich als 't ware, zij stijgen en dalen en gaan waarheen zij willen. Want zij zijn zo beweeglijk als de Goddelijke Kracht zelf; toch beweegt de een zich nog sneller dan de andere, elk naar zijn aard.
[29] Uit deze zelfde zevende natuurgeest ontstaat ook de Hemelse vrucht en de Hemelse kleur. En de Engelen wonen tussen Hemel en aarde, stijgen en dalen en waar zij ook zijn, hun voet rust alsof zij op de aarde stonden. De ouden hebben de Engelen met vleugels geschilderd, maar zij behoeven geen vleugels, want zij hebben handen en voeten, evenals de mensen, maar dan naar Hemelse trant. Er zal op de dag van de opstanding uit de doden tussen Engelen en mensen geen onderscheid zijn, zij allen zullen één gestalte hebben. Hetgeen ik ter plaatse duidelijk bewijzen wil en het­geen ook onze Koning Jezus Christus zelf duidelijk getuigt, wanneer Hij zegt: In de opstanding zullen zij gelijk zijn aan de Engelen Gods. (Mattheus 22 :30).
[30] Over de grote heerlijkheid en schoonheid der drie Engelenkoningen. Over den Koning of Grootvorst Michaël.
[31] Michaël betekent: Sterkte Gods of Kracht en hij draagt deze naam zeer terecht, want Hij is uit de zeven Oergeesten, als de kwintessens uit deze Oergeesten geformeerd en staat daar nu in de plaats van God den Vader. Niet, dat hij God de Vader is, die vertegenwoordigd wordt door de zeven Oergeesten, maar hij (Michaël) is, temidden van de schepselen in de natuur, ook een schepsel en die heerst over de andere schepselen, evenals God de Vader in de zeven Oergeesten werkt. Toen God zich lichamelijk manifesteerde, zo deed Hij dat drievoudig. Zoals in God deze drievoudigheid het grootste en voornaamste is, terwijl Hij naar Zijn gestalte en andere hoedanigheden onmeetbaar is, dewijl Hij zich zo veelzijdig betoont in Zijn werkingen, alzo heeft Hij ook drie hoofdEngelen of Engelenvorsten geschapen, naar het voorbeeld Zijner Drievuldigheid. Hij heeft Engelenvorsten geschapen naar het voorbeeld der zeven Oergeesten: Gabriël, een Engel of vorst van het geluid, van de toon of van de snelle tijding en Raphaël en nog anderen in het konink­rijk van Michaël.
[32] Ge moet dit niet zo verstaan, als zouden deze lichamelijke Engelen in de Godheid, d. i. in de zeven Oergeesten Gods, te heersen hebben; neen elk van hen moet over zijn eigen onderdanen regeren. Zoals de Goddelijke Drie-eenheid heerst over alles, wat in de Godheid besloten ligt, ge­stalten en figuren, en deze vormt en verandert, zo zijn ook de drie Engelen­koningen heer over de Engelen, geheel en al. Zij kunnen zich echter niet lichamelijk veranderen, zoals God daartoe wel in staat is, die hen ge­schapen heeft. Zij zijn ook niet zó met hen verbonden als ziel en lichaam dat zijn. Want de koning is hun hoofd en zij zijn des konings leden en de vorstenEngelen zijn des konings raadgevers, zoals de vijf zintuigen 's mensen raadgevers zijn of zoals de handen en voeten, mond, neus, oog en oren de werktuigen zijn, die de mens ten dienste staan, om de ver­langde werkzaamheden mee te verrichten.
[33] Zoals nu alle Engelen aan den koning verbonden zijn, alzo is ook de Koning aan God, Zijnen Schepper verbonden, zoals lichaam en ziel aan elkander verbonden zijn. Het lichaam is God en de ziel is de Engelen­koning, die in het lichaam Gods zetelt, en die ook in het lichaam Gods vorm heeft aangenomen; hij blijft enig in het lichaam Gods, zoals de ziel in haar plaats.
[34] Daarom ook heeft God hem zo hoog verheven, als Zijn eigendom, evenzo als de ziel glorieert over het lichaam.
[35] Alzo ziet koning of grootvorst Michaël God den Vader in zijn verheerlijking of klaarheid en hij is een vorst of koning, aan God onderworpen, op de berg Gods en hij arbeidt in de regionen, waarin hij tot aanzijn is gekomen. Dezelfde ruimte, waarin hij en zijne Engelen geschapen zijn, is Zijn koninkrijk en hij is een dierbare Zoon Gods des Vaders, een Zoon, aan wien de Vader Zijn welbehagen heeft.
[36] Ge moet hem niet met het Hart of het Licht van God vergelijken, dat Licht, dat in den Vader woont, hetwelk noch begin, noch einde heeft, zoals God de Vader zelf. Want deze vorst is een schepsel en heeft een begin; hij is echter in God den Vader en is met Hem in liefde verbonden, als zijn geliefde Zoon, dien Hij uit zich zelven geschapen heeft. Daarom heeft God hem de kroon van ere, macht en heerschappij op het hoofd gezet, dewijl in de Hemel niets hogers en schoners en ook niets machtigers is, behalve God zelf in Zijn Drievuldigheid, dan hij. Hiermede is een der Engelenkoningen naar het inzicht van de Geest juist beschreven.
[37] Over de andere koning, thans Lucifer genaamd, terzake van zijn val.
[38] Koning Lucifer, sluit uwe ogen een weinig en doe uwe oren dicht, opdat ge niets moogt horen en niets moogt zien, anders zoudt ge u zeer schamen, wijl een ander thans op uw troon zit. Uw schande zal, vóór het einde der wereld, geheel en al geopenbaard worden, welke schande ge van voor de grondlegging der wereld verborgen gehouden en onder­drukt hebt, waar ge dat slecht hebt gekund. Thans wil ik uw koninklijke rang beschrijven, niet ter wille van u, maar ter wille van de mensen. Deze hoogmachtige, volheerlijke en schone koning heeft zijn oorspronkelijke naam verloren vanwege zijn val, want thans heet hij Lucifer, dat wil zeggen, één, die verstoten is uit Gods Licht. Zijn naam is in de aan­vang niet zo geweest, want hij is vorst in het hart van God geweest, staande in het klare Licht; hij was de allerschoonste onder de drie Engelenkoningen.
[39] Over zijn totstandkoming.
[40] Zoals Michaël is geschapen naar het voorbeeld van de eigenschappen, wijze en aard van God den Vader, alzo werd ook Lucifer geschapen naar het voorbeeld van de eigenschappen, de wijze en de schoonheid van God den Zoon en hij is met Hem in liefde verbonden geweest als een ge­liefde zoon en zijn hart heeft in het centrum van het Licht gestaan, juist, alsof hij zelf God ware. Zijn schoonheid was bovenmatig groot, Gods Zoon heeft hem gans en al omvat en hij is geweest als een koning. Zijn gebied, zijn plaats en de ruimte, die hij met zijn gehele legermacht inneemt, en waarin hij ook tot aanzijn kwam en die ook zijn koninkrijk is geweest, deze ruimte is de Hemel en deze wereld, waarin wij met onzen Koning Jezus Christus wonen. Want onze Koning zit in goddelijke almacht, zoals eens koning Lucifer zat, op de koninklijke zetel van de verstoten Lucifer en het rijk van koning Lucifer is nu Zijn Rijk ge­worden.
[41] Vorst Lucifer, hoe vindt ge dat? Zoals nu God de Vader met Zijn Zoon in grote liefde verbonden is, zo is ook koning Lucifer met koning Michaël in grote liefde verbonden geweest, want de oerbron van den Zoon Gods heeft gereikt tot midden in 't hart van Lucifer. Het licht, dat hij in zich heeft gehad was zijn eigendom, en dat heeft, omdat het scheen tegelijk met het Licht van den Zone Gods, opgehouden zijn eigen licht te zijn en is één Licht geworden, hoewel het aanvankelijk twee Lichten waren. Niet­tegenstaande dat, waren deze twee met elkander verbonden als lichaam en ziel. En zoals het Licht van God in alle krachten des Vaders regeert, alzo heeft hij ook in al zijne Engelen geregeerd als een machtige koning Gods, en hij heeft op zijn hoofd de schoonste kroon des Hemels gedragen. Hierbij wil ik het thans laten, dewijl ik in een ander hoofdstuk nog veel met hem te maken zal hebben. Dat hij thans nog met zijn kroon prijke, spoedig zal zij hem worden afgenomen.
[42] Over de derde Engelenkoning, Uriël genaamd.
[43] Deze lieflijke vorst en koning ontleent zijn naam aan het Licht, of van de bliksem of van oorsprong des Lichts; dit beduidt God de Heilige Geest. Zoals de Heilige Geest uitgaat van het Licht en alles vormt en in alles heerst, alzo is ook de macht en de lieflijkheid van een Cherubijn; deze is de koning en het Hart van al zijne Engelen. D.w.z.. wanneer zijne Engelen hem slechts aanzien, zo worden zij aangedaan met ede wil van hunne koning. Zoals des harten wil alle ledematen des lichaams aan­steekt, zodat het lichaam doet, hetgeen het hart heeft besloten, of zoals de Heilige Geest in het centrum van het hart ontstoken wordt, en alle leden van het gehele lichaam verlicht, zo doet ook de Cherubijn met zijn glans en zijn wil al zijne Engelen aan en doorlicht hen en maakt hen alle tezamen tot één lichaam en de koning is het hart in het midden van hen. Deze heerlijke en schone vorst nu is gevormd naar het voorbeeld van den Heiligen Geest en hij is een heerlijke en schone Vorst Gods, en hij is met de andere vorsten in liefde verbonden.
[44] Dit nu zijn de drie vorsten Gods in de Hemel. Wanneer nu het Licht des Levens, d.i. de Zoon Gods, in het centrum en in de Oergeesten Gods opgaat, en zich triomferend vertoont, zo gaat ook de Heilige Geest vol triomf op. In dit opgaan wordt het ganse Hemelse heirleger, alle Engelen, triomferend en vreugdevol, en het schone “Te Deum laudamus” stijgt op. Terwijl dit geschiedt wordt de Mercurius in het hart opgewekt, zowel als in de ganse Salniter des Hemels. En de wonderlijke en schone Hemelvormen komen tot uiting in menigerlei kleuren en soorten en iedere geest toont zich in een buitengewone gestalte. Ik kan het met niets beters ver­gelijken dan met de aller edelste stenen, smaragd, jerubin, onix, saphir, diamant, jaspis, hyacinth, amethist, beryll, sardis, karbonkel en dergelijke. Op deze wijze en in deze kleuren vertoont zich de Hemel aan God, wan­neer de geesten Gods opstijgen; wanneer nu het Licht van den Zoon van God daarin schijnt, zo is het als een zee van licht door de kleuren der boven, beschreven edelstenen.
[45] Over de wonderlijke verhoudingen, veranderingen en het in beweging zijn der hoedanigheden in de Hemelse natuur.
[46] Dewijl dan de geest het aanzien des Hemels kan onderscheiden, zo kan ik het niet nalaten, dit alles te beschrijven en ik laat Hem besturen, die dit alles zo wenst. Hoewel de duivel spotters en verachters kan oproepen, die dit alles versmaden, zo vraag ik hiernaar niet; ik heb genoeg aan de volzalige openbaring Gods. Dat zij spotten, totdat zij met eeuwige schande beladen zijn; alsdan zal het berouw aan hen knagen. Ik ben ook niet in de Hemel opgestegen en heb het niet met mijn lichamelijke ogen gezien; nog minder heeft iemand het mij gezegd. Want ál zou er een Engel komen en het mij mededelen, zo zou ik het toch, zonder Gods Licht, niet verstaan, nog minder geloven. Want ik zou steeds in twijfel zijn, of het ook een goede zou zijn, die het bevel Gods zou uit­voeren, nademaal zich ook de duivel in de gestalte van -een Engel kan voordoen, ten einde de mensen te verleiden (2 Cor. 11 : 14). Dewijl echter het Licht helder schijnt en de Heilige Geest opvaart met vurige drang, zo kan ik aan dit alles niet weerstaan; de wereld moge mijnentwege spotten. De Geest betuigt, dat het nog slechts een kleine wijl zal duren, voordat de bliksem of het Licht in deze wereld zal opgaan. De Geest is een verkondiger of boodschapper hiervan. De mens, die op dat moment dan niet door den Heiligen Geest is wedergeboren, zal ook in eeuwigheid niet meer naar de Geest herboren kunnen worden; hij blijft in de duisternis, als een dode, harde vuursteen, in welke de boos­heid en het verderf eeuwigdurend stand houden, hij zal eeuwig spotten temidden van de helse gruwelen, want zoals de boom is, zo ook zijn zijne vruchten Gij leeft tussen Hemel en hel; in welke van de twee gij zaait, zult ge ook oogsten en dat zal uw spijze in eeuwigheid zijn. Zo ge spot en verachting zaait, zo zult ge ook spot en verachting oogsten, en dat zal dan uwe spijze zijn.
[47] Daarom, o mensenkind, neem u in acht en vertrouw niet te veel op wereldse wijsheid; zij is blind en blind geboren; wanneer echter het Licht des Levens in haar wordt ontstoken, zo is zij niet meer blind, maar zij ziet. Want in joh. 3 : 7 spreekt Christus: Verwonder u niet, dat ik u gezegd heb: Gijlieden moet wederom geboren worden. En joh. 3 :5 zegt: Zo iemand niet geboren wordt uit water en Geest, hij kan in het Konink­rijk Gods niet ingaan.
[48] Waarlik, men moet uit de Geest geboren worden, den Heiligen Geest, die opgaat in het zoete bronwater des harten, in het Licht. Daarom ook heeft Christus de Doop, of de wedergeboorte in den Heiligen Geest in het water, ingesteld. Hetgeen een groot geheimenis is en ook aan alle mensen is verborgen gebleven van voor de grondlegging der wereld tot nu toe, hetgeen ik ter plaatse duidelijk wil beschrijven en bewijzen. Wanneer ge deze wereldruimte aanziet, zo kunt ge hiermee een verge­lijking trekken met de Hemel. De sterren beduiden de Engelen; want zoals de sterren tot aan het einde van deze bedeling onveranderd door blijven staan, evenzo moeten de Engelen in de Hemel eeuwig onveranderd blijven. De elementen beduiden de verhoudingen en veranderingen van het aanzicht des Hemels. Want zoals de ruimte tussen sterren en de aarde immer verandert naar de uiterlijke verschijningsvorm; nu eens is deze ruimte heerlik licht, dan weer donker; nu weer is er wind, dan weer regen of sneeuw, soms is de ruimte blauw, dan weer groenachtig of wit, dan weer donker, zo ook verandert de Hemel van uiterlijk en van kleur. Echter niet op dezelfde wijze als in deze wereld, want alles is onder­hevig aan verandering, die ontstaat door de invloed van het opstijgen der Goddelijke Geesten.
[49] En het Licht van den Zoon van God schijnt eeuwig te midden hiervan, hoewel het de ene keer zich duidelijker doet kennen dan de andere keer. Daarom is de wonderlijke Goddelijke Wijsheid onbegrijpelijk. De aarde beduidt de Hemelse natuur of de zevende oergeest, waarin de kleuren en vormen tot uiting komen. De vogels, vissen en andere dieren beduiden de menigerlei verschijningsvormen, die er in de Hemel zijn.
[50] Dit moet ge weten, want de geest betuigt, dat er in de Hemel, evenals op de aarde allerlei vormen en verschijningen voorkomen, zoals de vogels, de vissen en de andere dieren dezer wereld, maar zij komen voor naar Hemelse uitbeeldingsvorm en op Hemelse wijze. Evenzo ook komen voor allerlei bomen, kruiden en bloemen. Maar evenzo alles bloeit, evenzo vergaat het ook weer, want het wordt niet tot een lichaam gemaakt, zoals bij de Engelen, maar dit alles ontstaat door de opstijgende eigen­schappen in de natuurgeest. Wanneer een bepaalde vorm door de Geest geschapen wordt en wanneer dan een andere Geest met deze eerste Geest strijdt en hem overwint, zo verandert deze vorm of ze verdeelt zich, al naar gelang der verschillende hoedanigheden. Dit is als een heilig spel Gods. Daarom ook zijn schepselen als de dieren, de vogels, de vissen en de wormen in deze wereld niet geschapen ten eeuwigen leven, maar ze zijn vergankelijk, zoals de Hemelse uitbeeldingsvormen ook vergankelijk zijn. Dit schrijf ik ter inleiding hier neer; bij de behandeling van de schepping dezer wereld zult ge het uitvoerig beschreven vinden.
«« 12 / 27 »»