Jarah en de natuurgeesten.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)

«« 115 / 263 »»
[1] Dan zegt JARAH die ernaast zat: "Maar Heer! Wat zijn dat voor kleine mannetjes? Ik zag ze uit het bos komen en nu staan ze in kleurige groepen om ons heen! Enkelen schijnen iets wazigs aan te hebben; de meesten zijn echter helemaal naakt en zij zijn allemaal zo groot als kinderen van nauwelijks twee jaar."
[2] IK zeg: "Dat zijn reeds concrete mensenzielen van deze aarde die de weg van het vlees nog met hebben doorgemaakt. Zij hebben daar tot op heden ook nog niet veel zin in omdat zij te bang zijn om opnieuw in de materie opgesloten te worden. De gekleden hebben zelfs een soort taal, die evenwel nog niet erg ontwikkeld is; maar een zekere apenintelligentie hebben ze allemaal!"
[3] JARAH zegt: "Zouden de gekleden mij begrijpen als ik tegen hen sprak?"
[4] IK zeg: "Probeer het eens op goed geluk!"
[5] Daarop verzamelt JARAH al haar moed en vraagt aan een wazig gekleed lichtblauw mannetje: "Wie zijn jullie dan, en wat willen jullie hier?"
[6] Het lichtblauwe MANNETJE gaat nu vlak voor Jarah staan, staart haar met grote ogen star aan en zegt dan: "Wie gaf je opdracht, stinkend stuk vlees, een vraag te stellen aan ons, reine wezens? Behalve de éne, en met uitzondering van nog één, stinken jullie allen weerzinwekkend naar materie; en dat is de grootste vijand van onze neusgaten! Stel ons in het vervolg pas dan een vraag, stinkend aas, als je daartoe opdracht hebt gekregen van de almachtige geest van alle geesten, -en zorg jij je er verder maar voor dat je je lichamelijke mottenzak op een goede manier kwijt kunt raken!"
[7] IK vraag Jarah: "Wel, Mijn dochtertje, hoe vind je dat antwoord?"
[8] JARAH zegt: "Heer, Heer, ach, deze wezens zijn ontzettend ruwen grof! Ben ik dan echt zo'n stinkend aas? Ik weet me van droefheid geen raad; ja, ik zou nu heel makkelijk wanhopig kunnen worden!"
[9] IK zeg: "Kijk, kijk, Mijn dochtertje, het geestje heeft je toch wat goeds gedaan! Waarom treur je daarover?! Het geestje had je natuurlijk wel met sierlijker woorden kunnen zeggen dat er in je nog zo'n heel klein beetje hoogmoed verborgen zit over je schoonheid; maar het geestje is geen taalkunstenaar, heeft maar een beperkte woordenschat en spreekt eigenlijk meer uit ervaring dan uit enig begrip
[10] Is het geluk in je hart verstoord, omdat je de lichtblauwe hebt aangesproken? Als je zo'n vraag aan een vuurrode gesteld zou hebben, zou je een antwoord gekregen hebben waarvan je van louter ergernis flauw gevallen zou Zijn. Maar bedank nu voor de weldaad die de lichtblauwe je bewezen heeft, dan zal er wel beter met hem te praten zijn!"
[11] JARAH neemt dat ter harte en zegt meteen tegen het geestje dat haar nog steeds aanstaart: "Ik dank je, aardig mannetje, voor de weldaad die je mij bewezen hebt door je recht op de man af gesproken woorden; wees daarom alsjeblieft niet boos op mij! Niet waar, aardig mannetje, je zult daarom toch niet boos op mij zijn of blijven?"
[12] Het MANNETJE lacht daarop schaterend en zegt, nog lachend "Hij die dat tegen je gezegd heeft, is wel in orde, - maar jij, sneeuwgansje, nog lang met; want jouw stinkende bodem heeft noch de gedachte, noch de wil daartoe voortgebracht! Maar je bent nu toch wel verdraaglijker dan eerst, alleen dat beetje schoonheidshoogmoed is er nog lang niet helemaal uit. Verbeeld je maar niets, want alles wat van jou is, is slecht, - het goede behoort iemand anders!"
[13] JARAH zegt: "Maar vertel eens, aardig mannetje, hoe weet je dat allemaal?"
[14] Het MANNETJE lacht weer en zegt: "Wat je ziet, hoef je niet te weten! Jij ziet nu toch ook meer dan je anders kon zien! Ik zie echter nog meer dan jij, omdat ik geen stinkend vlees om mij heen heb hangen; en dus zie ik precies hoe het met jou en met ieder ander van jullie gesteld is. Ik zeg je, beeld je niets in over al je goede eigenschappen, want die zijn nog lang niet van jezelf!"
[15] JARAH zegt: "Ja, waarom dan? Leg me dat toch eens beter uit!"
[16] Het MANNETJE zegt: "Als iemand, die veel reizen gemaakt heeft en daardoor met veel moeite en moeilijkheden allerlei kennis en ervaring heeft verzameld, je vertelt wat hij heeft gezien en meegemaakt, dan weet jij ook wat hij zelf weet en kent; kun je je dan daarop laten voorstaan? Dat wat je nu meer weet dan vroeger is toch alleen maar een dubbele verdienste van degene, die ten eerste met veel moeite en veelopoffering die kennis en ervaring moeizaam heeft verzameld, en ten tweede nog zo goed was jou dat alles getrouw mee te delen. Zeg me eens of jij je het verkrijgen van zulke ervaringen en kennis als verdienste kunt aanrekenen?
[17] Kijk, dan ben je alleen maar een met veel nuttige en goede kennis en ervaring beschreven boek, en nog lang geen wijs schrijver van het boek! Aan wie komt dan de eer toe voor het goede dat in het boek geschreven staat, aan het boek of aan hem die dat allemaal daarin heeft geschreven? Kijk, jij bent een goed beschreven boek, maar nog lang geen schrijver! Verbeeld je daarom maar niets!"
[18] Daarop lacht het MANNETJE weer en stelt zich op als een veldheer en zegt tegen zijn leger: "Als jullie het aanstaren van het gezelschap zat zijn, trekken wij weer verder, want hier stinkt het mij echt te veel!"
[19] Opeens trekken zij weg en verdwijnen in het bos.
«« 115 / 263 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.