De vrees voor de dood.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)

«« 127 / 263 »»
[1] (DE HEER:) "Het ontstaan van iets, een ding, een wezen of nog meer van een mens is altijd een heuglijke zaak, maar het zichtbare vergaan en het verdwijnen, vooral van een mens, is daarentegen altijd iets treurigs, dat het gevoel van ieder mens altijd met weemoed vervult.
[2] Maar dan vraag Ik: Ja, waarom dan, zolang de mensen nog enig geloof hechten aan de onsterfelijkheid van de menselijke ziel?! De oorzaak ligt dieper dan jullie je voor kunnen stellen, Ten eerste wordt deze droefheid veroorzaakt door de vrees voor de dood, en vervolgens nog door veel andere dingen, die Ik jullie echter nu niet in één keer kan en wil noemen, om je niet dan weer met het ene en dan weer met het andere in verwarring te brengen.
[3] Als een ziel eenmaal helemaal is wedergeboren en overgegaan is tot het ware levenswerk, dan is natuurlijk wel alle droefheid en alle ongegronde vrees om te sterven of te vergaan verdwenen; maar bij zielen die nog niet de juiste graad van innerlijke levensvolmaaktheid hebben bereikt, blijft nog steeds iets achter van het verdriet over hun gestorven naasten en in henzelf blijft iets achter van de vrees voor de dood, waarvan zij op deze wereld pas dan geheel bevrijd worden als hun ziel in hun geest, en de geest in hun ziel volgroeid is,
[4] Kijk maar eens wat zo'n echt verwend kind, dat men er niet vanaf het begin af aan geleidelijk aan heeft gewend om te werken, voor een ontzettend bedroefd gezicht zal zetten, als het zo ongeveer na het twaalfde jaar serieus en definitief moet gaan werken, ook al is dat werk op zijn krachten afgestemd! Het begint te huilen, wordt diep bedroefd, mismoedig, geërgerd en kwaad op hen die het tot regelmatig werk beginnen aan te sporen,
[5] Maar kijk eens naar een even oud kind dat reeds van jongs af aan serieus werk moest doen dat zijn krachten niet te boven ging! Hoe plezierig en behaaglijk dartelt zo'n kind de hele dag rond zonder moe te worden!
[6] Zoals echter in een luie ziel een grote vrees huist voor alle serieuze en aanhoudende bezigheid, zo bevindt zich uit dezelfde bron afkomstig in de ziel ook de vrees voor de dood, ja zelfs voor een wat minder onschuldige ziekte.
[7] Jullie zullen ook reeds vaker de gelegenheid hebben gehad te constateren dat echt vlijtige en zeer werkzame mensen bij lange na niet zo'n grote angst voor het sterven hebben als zulke arbeidsschuwen, die zo opgaan in een comfortabel leven en zo van het leven genieten; en die vrees verdwijnt niet eerder dan nadat zulke zielen een juiste bezigheid ter hand genomen hebben,
[8] Jullie denken weliswaar dat deze vrees alleen maar een gevolg is van onwetendheid en het gebrek aan kennis over het hiernamaals. Ik zeg jullie echter allen: "Zeker niet, het is op zichzelf alleen maar een gevolg van de diep wortelende afkeer van de ziel voor het werken en omdat de ziel heimelijk vermoedt dat met het wegnemen van het lichaam haar verdere bestaan er een van veel werk zal zijn. Dat maakt haar ontroostbaar, waardoor zij in een soort koorts raakt waarin dan ook een bepaalde onzekerheid over het eens komende voortbestaan aan het licht komt. - Denk daar wat over na en dan zullen wij op deze belangrijke zaak verder ingaan!"
[9] Na die woorden van Mij gaat MATHAËL staan en zegt: "Als U het goed vindt, zo ik graag voor een beter begrip van deze zaak iets naar voren willen brengen!
[10] IK zeg: "Zeg jij maar gerust watje weet en begrijpt; want jouw kennis en begrip zijn uit de beste bron afkomstig!"
«« 127 / 263 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.