De eenwording van de mens met God.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)

«« 176 / 263 »»
[1] Simon: "Ik zie nu, o Heer, dat U Zich aan de mensen geheel als God openbaart en nergens een voorbehoud maakt of iets geheim houdt zoals de oude profeten dat deden, die U steeds heel versluierd aan de mensen openbaarden en aan de stervelingen nauwelijks de zoom van Uw mantel lieten zien. Zij vestigden wel een religie en een kerk; maar wat was dat voor religie en wat voor kerk? De religie was een nauwelijks zichtbare ster, die uit de een of andere eindeloze diepte van de ruimte een heel spaarzame straal van hoop wegschonk aan de in dikke duisternis gehulde aarde, en de kerk was een gebouw van harde steen, een tempel, waar omheen louter doolhoven en duistere voorhoven lagen die door de mensen betreden konden worden, maar in het inwendige van de tempel, waar al de levensgeheimen onthuld op gouden tafels lagen, konden zij nooit komen.
[2] Maar hier wordt niet alleen het binnenste van de tempel voor alle mensen geheel toegankelijk gemaakt, maar God, de eeuwig ontoegankelijke, openbaart Zich Zelf in eigen persoon geheel zoals Hij was, is en eeuwig zijn zal, aan de mensen. Dat maakt het anderzijds echter ook noodzakelijk om God niet slechts ten dele, maar met lichaam, ziel en geest geheel in zich op te nemen, door enkel en alleen Hem lief te hebben. Deze toenadering van de Schepper tot het schepsel en omgekeerd, moet immers uiteindelijk onvermijdelijk een volledige vereenzelviging van het scheppende Oerwezen met het later geschapen wezen ten gevolge hebben.
[3] God wordt één met ons en wij worden één met Hem, zonder de geringste beperking van onze persoonlijke individualiteit en met volkomen vrijheid van wil! Want zonder de volmaakte vereenzelviging van het schepsel met de Schepper kan nooit aan een volkomen wilsvrijheid gedacht worden, omdat alleen de wil van de Schepper geheelonbeperkt kan zijn en de wil van het schepsel alleen maar dan, als hij volmaakt één geworden is met de wil van de Schepper.
[4] Als wij willen wat de Heer wil, is ons willen volkomen vrij, omdat de wil van de Heer ook volkomen vrij is; willen wij dat echter niet, of maar ten dele, dan zijn wij miserabele slaven van onze eigen oneindige blindheid. Alleen in God kunnen wij volkomen vrij worden; buiten God bestaat er niets dan alleen maar gericht en dood!
[5] Heer, U ziet dat ik niet bang ben om te spreken, en ik geloof ook ditmaal de spijker weer op de kop geslagen te hebben! Maar voegt U nu Uw almachtige zegen daarbij, opdat deze prachtige tarwekorrel, die u, o heilige Vader, Zelf uit Uw eeuwige hemel naar hier op deze helaas erg magere aarde verplant hebt, in de aarde van onze zwakke harten duizendvoudig vrucht mag dragen! O heilige Vader, word één met ons, Uw schepselen, Uw nog armzalige kinderen, opdat wij eens, aan U gelijk, ook één met U kunnen worden!" -Hier barst Simon helemaal ontroerd in tranen uit.
[6] Maar IK sta nu open zeg tegen Simon: "Kom bij Mij, Mijn geliefde broeder, en omarm Mij niet meer als je Schepper maar als je Broeder, opdat je de eerste bent die één is geworden met Mij!"
[7] SIMON zegt berouwvol: "O, U die te heilig bent! Deze genade is de zondige Simon eeuwig niet waard!" Dan huilt hij weer. Daarom ga Ik naar hem toe en druk hem nogmaals broederlijk aan Mijn hart.
[8] Na een poosje toen Simon zich hersteld had van zijn ontroering en Ik ook kalmerend op zijn gemoed had ingewerkt, zei SIMON: "Mijn Heer en mijn God! Waar heb ik het dan aan te danken dat U nu opeens zo genadig en barmhartig voor mij bent? Weet dat ik een zondig mens ben, want mijn vlees is erg zwak. Mooie en aantrekkelijke meisjes maken op mij een geweldige indruk, en van tijd tot tijd komen er altijd onzedelijke gedachten in mij op. En heel vaak stem ik met een soort lust en plezier in met deze gedachten, ook al is het niet metterdaad bij gebrek aan gelegenheid, dan toch wel in mijn gemoed dat bij mij tijdens zulke bronstperiodes erg gewillig is.
[9] Daarna heb ik dan ook wel weer heel heldere ogenblikken en verstandige opvattingen en beschouwingen met betrekking tot dit onderwerp, maar wat heeft dat voor zin? Als ik meteen daarop weer een mooi meisje zie, zijn al die heldere ogenblikken, al die verstandige opvattingen en beschouwingen in een zucht weer verdwenen, en de oude zondebok staat weer met al zijn zinnelijkheid klaar. Ik doe daarbij en daarna wel niets, maar dit nietsdoen is toch geen echt nietsdoen, maar alleen maar een nietsdoen bijgebrek aan gelegenheid. De vrees voor aardse straf en schande weerhoudt iemand, maar de eigen vrije wil bij lange na niet, want die heeft bij zulke gelegenheden alleen maar erg veel zin en zou er bij een gunstige gelegenheid zeker niet afwijzend tegenover staan! Ik ken mijn ellendige lichaam helaas maar al te goed en daarom ben ik een zondig mens en zo'n grote genade van U nooit waard."
«« 176 / 263 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.