Het verblijf van de Nubiërs in Egypte.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)

«« 185 / 263 »»
[1] (OUBRATOUVISHAR:)(De overste) "Maar laten we nu naar buiten gaan naar de plaats die ik jullie zal aanwijzen om er te wonen! Tevens zal ik echter, ter bescherming van jullie tijdens de gehele duur van je verblijf hier, een wacht meegeven, die dit slechte volk bij jullie vandaan zal houden; want dat zou zonder enig bezwaar jullie zowel fysiek als moreel door en door bederven. Ik vraag je helemaal niet of je mij helemaal begrepen hebt, want ik weet dat je mij goed begrepen hebt en mij verder nog beter zult begrijpen!"
[2] Na deze woorden gaf de overste een teken door een slag op een luid galmende, metalen plaat, en als door een wonder kwamen een aantal bewapende mannen, die heel donkerbruin van kleur waren, te voorschijn en de overste gaf hun in een taal die wij niet verstonden een opdracht. Maar toen de waarachtige goede overste mijn bevreemding merkte, troostte hij mij door in mijn taal uit te leggen wat hij tegen de bewapenden gezegd had. Het ging om een zo goed mogelijke bescherming van ons tegen de opdringerigheid van de verdorven bewoners van de stad, die hij helemaal niet meer als mensen zag.
[3] Een van de leiders van de wacht, die bijna net eender gekleed was als de vriend die ons de weg hierheen had gewezen, maakte tegen de overste de opmerking, dat die plek die overigens wel erg welig begroeid en grasrijk was, een echte slangen en adderwei was, waarop geen mens en geen vee het goed uit kon houden.
[4] De overste zei: 'Verdorven mensen en hun vee weliswaar niet, maar dit zijn nog echte oermensen, die ook nog echt heer en meester zijn over de hele natuur en haar schepselen, wat voor aard die ook hebben! De vele slangen en adders zullen hun zeker niet alleen niets doen, maar samen met hun gebroed zullen zij heel gauw maken dat ze wegkomen. En jullie als hun wachters zullen met het ongedierte ook niet de minste moeilijkheden krijgen, daar kunnen jullie volkomen zeker van zijn! -Maar haal nu tweeëntwintig paar Ieren bandschoenen, daarmee willen wij deze onbedorven mensen uitrusten opdat zij op onze scherpe zandbodem hun voeten niet onnodig te gronde richten! ,
[5] AI snel bracht men de schoenen. Mij en mijn dienaar werden meteen de gemakkelijkste aangebonden; de andere twintig werden op bevel van de overste door vier wachters naar onze metgezellen gebracht, en toen zij zich zo ook van schoeisel voorzien hadden, kregen zij van de wachters de opdracht hen naar de nieuwe weideplaats te volgen. De overste, ik en mijn dienaar en de andere wachters trokken door de vele straten van de stad naar buiten naar het vrije veld waar de mooie en grote weide was, geheel begroeid met prachtig gras, veel dadels en vijgen en pomeransen en met nog meer andere vruchten. Maar ik zag ook wel dat de weide heel weinig door mensen bezocht moest zijn, want reeds op een afstand hoorden wij het geritsel van ontelbare klapperslangen.
[6] AI gauw na ons kwamen ook mijn metgezellen met de talrijke kudden en kamelen. Toen zij bij de weide kwamen, wachtten zij niet tot het ongedierte mogelijkerwijs voor ons en onze kudden zou wegtrekken, maar zij namen meteen zonder de minste aarzeling volledig bezit van de weide en haar vruchten liepen direkt heen en weer over het grote terrein van de weide, en al het ongedierte verdween zo snel naar de Nijl, dat de oppervlakte ervan er ongeveer een half uur lang helemaal mee bedekt was; ook vier Nijldraken namen haastig voor mijn metgezellen en mijn kudden de vlucht.
[7] De overste legde dit verschijnsel nu ook uit aan de ons meegegeven wachten en zei hun dat zij met ons zonder enige vrees alle delen van de weide konden betreden, want hij was er volkomen van overtuigd dat er 's nachts al geen enkele adder of slang meer op de hele weide te vinden zou zijn. En zo was het ook: Reeds na een uur was' s avonds de weide vrij van alle ongedierte in welke vorm dan ook.
[8] Aan de andere oever van de Nijl zagen wij een complete Egyptische kudde schapen vluchten voor de hen achtervolgende, giftige emigranten en hun herders vluchtten met de kudde. De herders schreeuwden ontzettend, maar ontkwamen toch over een Nijlbrug; maar de kudde leed schade, - want heel wat lammeren werden door de grote beesten ingehaald en opgegeten. Ook waren er aan de andere oever grote aantallen konijnen die dit onverwachte bezoek ook zeer ongelegen kwam, want een aantal jongen werd door de kruipende beesten opgegeten.
[9] De bewakers keken begerig naar de voorheen onbereikbare, prachtige dadels, vijgen en pomeransen en ook naar de prachtigste Roscize ( vruchten van de Johannesbroodboom), die daar gewoonlijk als voer voor de kamelen gebruikt worden.
[10] Het hoofd van de wacht zei tegen de overste: 'Eer aan Isis en Osiris! Eindelijk kunnen wij hier ook oogsten, iets wat sinds mensenheugenis niet mogelijk was!'
[11] Maar de overste zei: 'Alleen zij die deze weide gereinigd hebben, zullen gedurende een vol jaar oogsten; alleen wat zij jullie toestaan om te nemen, mogen jullie nemen, maar eigenmachtig mag je nog geen blad van een boom nemen! Pas er ook voor op dat jullie in het bijzijn van deze onbedorven mensen op geen enkele wijze jullie waardeloze landsgoden aanroepen, want onder jullie is er niet één die ik niet bekend heb gemaakt met de enig ware God! Houd je daaraan, dus geen Isis en ook geen Osiris noch de een of andere Apis meer! Want dat alles is en blijft eeuwig niets!'
[12] Daarna zei de overste tegen mij: 'Zoals je nu zelf ziet, zijn jullie met hulp van de Allerhoogste heel goed verzorgd. Ik zal jullie nu alleen laten, maar morgen bij de eerste ochtendschemering ben ik weer bij je; dan zal ik je hier in de grote, open tempel van de Allerhoogste het juiste onderricht geven! En je zult dan het van mij gehoorde ook aan je metgezellen doorgeven! Het ga jullie nu allen wel onder de bescherming van de Allerhoogste!'
[13] Met deze woorden keerde hij naar de stad terug. Hij moest wel sinds lang in groot aanzien staan bij het Egyptische volk, want ieder die hem tegenkwam boog diep voor hem. Maar hij deed alsof hij niets merkte van al dat eerbetoon, en ging, als in diepe gedachten verzonken, snel rechtstreeks naar huis.
[14] Toen de zon was ondergegaan kwamen er weldra veel kijklustigen uit de stad, maar niemand durfde het aan de beruchte slangenwei op ook maar twintig pas te naderen. Verscheidenen riepen ons toe van de weide weg te gaan omdat we anders onvermijdelijk veel schade zouden lijden. Maar de wacht duwde de nieuwsgierigen terug en legde hun uit dat er nergens meer gevaar aanwezig was omdat door onze geheime kracht al het giftige ongedierte allang over de Nijl was gezwommen.
[15] Toen gingen de nieuwsgierigen al gauw terug en wij verzorgden onze kudden, die ons voor deze avond zoveel beste en voedzame melk gaven dat we deze helemaal niet op konden. Wij vroegen de wachters of zij ook melk dronken. Deze beaamden dat met vreugde en wij gaven hun zoveel melk te drinken dat zij niet meer in staat waren er nog meer van te drinken. De rest, die nog aanzienlijk was, deden wij in meegenomen vaten, om er kaas van te maken.
[16] Een jaar lang bleven wij daar wonen en wij hebben van de goede overste zeer veel geleerd, met name over de ware kennis van het allerhoogste, goddelijke wezen. Met de grootste vriendelijkheid liet men ons na een jaar weer gaan en wij trokken welgemoed naar ons land terug.
[17] Spoedig daarna kreeg ik mijn visioenen. Ik stelde meteen een karavaan samen en wilde eigenlijk alleen maar naar Memphis om de overste het gekregen visioen te vertellen. Die had echter al over U gehoord, zeer verhevene, en verwees mij eigenlijk naar hier. Hij wees mij de zeer lange weg tot Alexandrië en vertrouwde mij toe aan een kundig schipper om mij hierheen te laten brengen. Hij gaf mij ook een tolk mee, die ik echter hier naar toe niet meenam.
[18] Nu weet U, verhevenste mens der mensen, hoe ik aan mijn geringe wijsheid kwam, en zegt u mij nu ook eens met zekerheid of ik op de juiste plaats ben, of dat ik nog verder moet trekken! Want lang kan ik niet blijven omdat mijn weg naar ons vaderland erg lang is."
«« 185 / 263 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.