Het wezen van de mens en zijn creatieve roeping.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)

«« 56 / 263 »»
[1] (Zorel:) "God Zelf is de hoogste en meest volmaakte, eeuwige Oermens uit Zichzelf. Dat wil zeggen, deze Mens is in wezen een vuur, waarvan het gevoel liefde is; een licht, waarvan het gevoel verstand en wijsheid is; en een warmte waarvan het gevoel het leven zelf is in het volste bewustzijn van Zichzelf. Als het vuur heviger wordt, wordt het licht ook intenser en de alles scheppende warmte ook heviger, zodat deze tenslotte ver naar buiten uitstraalt. Deze straling is zelf licht, heeft de warmte reeds in zich, en deze warmte heeft ver weg dezelfde uitwerking als in zichzelve. Het geschapene neemt steeds meer licht en warmte op, het verlicht en verwarmt zo steeds verder en verder en werkt daar waar het komt, ook weer. En zo plant zich alles eeuwig verder voort uit het oervuur, het oerlicht en uit de oerwarmte en vult steeds verder en steeds meer de oneindige scheppingsruimte.
[2] Alles komt dus oorspronkelijk uit het ene oerbestaan van God voort en blijft zich ontwikkelen tot het gelijk wordt aan het oerwezen van de Oermens. Eenmaal daaraan gelijk, blijft het dan ook in volledig zelfstandige vrijheid in de menselijke vorm uit God bestaan, als een god op zichzelf, in innige verbondenheid met de Oergod, omdat het datgene is wat de Oergod Zelf is.
[3] Waar jullie licht, vuur en warmte zien, daar is ook de mens, hetzij al gereed of in een beginstadium. Miljarden licht-, vuur en warmteatomen verpoppen zich en brengen vormen voort. De afzonderlijke vormen gaan opnieuw samen en verpoppen zich in een grotere vorm, die de menselijke vorm al meer benaderden ontwikkelen zich daarin tot een wezen. Dit wezen produceert nu al meer vuur, licht en warmte, waardoor echter een grotere behoefte aan een hogere en meer volmaakte vorm ontstaat. De vele vormen die op zichzelf reeds volmaakter zijn, verscheuren eveneens hun omhullingen, voegen zich samen en verpoppen zich door de substantie van hun wil wederom in een hogere en volmaakter vorm. Dat gaat zo door totdat de mens voltooid is, en daarna ontpopt de mens zichzelf tot de toestand waarin ik mij nu bevind en waarin hij dan volledig gelijk is aan het Oervuur, het Oerlicht en de Oerwarmte. Dat alles nu is God, die ik nu onafgebroken zie in Zijn Oerlicht, met in Zichzelf het volle vuur en de volle warmte, en dat alleen is het wat van eeuwigheid tot eeuwigheid het wezen van God uitmaakt.
[4] Daarom is de mens éérst mens uit God en dán pas mens uit zichzelf. Zolang hij alleen uit God is, lijkt hij op een embryo in het moederlichaam. Pas wanneer hij uit zichzelf een mens wordt volgens Gods ordening, is hij een voltooid mens, omdat hij daardoor pas tot een waar evenbeeld van God kan worden. Als hij dat heeft bereikt, blijft hij eeuwig als een god en is zelf een schepper van de verdere werelden en wezens en mensen geworden. Want het is wonderlijk dat ik nu al mijn gedachten, gevoelens en wensen kan zien en mijn wil vormt het omhulsel van hetgeen ik gedacht en gevoeld heb! Kijk, zo gaat het scheppen steeds opnieuw door!
[5] Het gevoel als warmte, en dus liefde, heeft de behoefte aan realisatie; hoe sterker dat gevoel wordt, des te meer vlammen en warmte wekt het daardoor in zich op en des te krachtiger wordt ook het licht van de vlammen.
[6] De behoefte van de liefde drukt zich uit in vormen van licht. Maar de vormen ontstaan en vergaan meteen weer, zoals bij een mens de beelden achter de oogleden van de gesloten ogen tijdens een verhitte fantasie. Er komen steeds weer andere beelden, zij worden groter en nemen langzaam maar zeker meer blijvende en herkenbare vormen aan. Maar bij de voltooide mensen, zoals dat bij mij nu natuurlijk maar voor korte tijd het geval is, blijft de gedachte in zijn vorm bestaan omdat hij, door de wil gegrepen, meteen door een snelle omhulling in de opgetreden vorm wordt vastgehouden en deze niet meer kan veranderen. Omdat de omhulling echter oorspronkelijk slechts heel etherisch teer en daarom ook doorschijnend is, dringt er van de schepper van de nu vastgelegde gedachte voortdurend meer licht en warmte naar binnen. Dit vergroot het eigen licht en de eigen warmte van de vastgelegde gedachte, die oorspronkelijk uit deze beide geestelijke elementen ontstond. De zo gevormde gedachte begint zich al gauw meer en meer te ontwikkelen en wordt volgens het licht van de wijsheid en de volmaakte kennis, waarvoor iedere constructie, ook al is die nog zo kunstig helderder dan de helderste dag is, in al haar noodzakelijke delen, verbindingen en opbouw, doelmatig en als een zinvol geheel ingericht. Als de gedachte eenmaal de organische inrichting heeft, begint in haar zich hierin ook al een eigen leven van zichzelf bewust te worden en zich voor te bereiden.
[7] Je kunt je wel voorstellen, dat een voltooid mens reeds in enkele ogenblikken een eindeloze hoeveelheid verschillende gedachten en ideeën, volkomen organisch ingericht, zal kunnen denken en samenvatten. Als hij deze wil omhullen met zijn wil, zullen zij blijven bestaan en zich ontwikkelen. Uiteindelijk zullen zij bij het bereiken van hun natuurlijke, hoogste, voltooide vorm zelf gelijk worden aan hun schepper en zij zullen hun soortgenoten voortbrengen en scheppen en zo uit zichzelf, op gelijke wijze als waarop zij zelf ontstaan zijn, een eindeloze vermeerdering van hun eigen soort tot stand brengen. Daarvan vind je reeds duidelijk aantoonbare voorbeelden in de materiële wereld.
[8] Voortplanting vind je bij planten, dieren, mensen voor wat het lichaam betreft, en bij de hemellichamen, die zich ook vermeerderen. Er zijn echter grenzen gesteld aan hun vermeerdering. Zo kan een zaadkorrel van een bepaald soort en geslacht ook slechts een bepaald aantal gelijke zaadkorrels produceren, welk aantal niet overschreden kan worden. Ook bij de dieren is dat zo -en wel: hoe groter het dier, des te beperkter is de voortplanting! Ook bij de mensen is dat zo, en nog veel meer bij de hemellichamen. Maar in het geestenrijk van de voltooide mensen gaat, net als bij God, het voelen en denken eeuwig door. Omdat op de hiervoor beschreven wijze iedere gedachte en ieder idee door de wil van de scheppende geest kan worden omhuld en tenslotte helemaal zelfstandig kan worden, is het begrijpelijk, dat de eeuwige vermeerdering van de wezens nooit kan ophouden.
[9] Zinka, jij vraagt je nu bij jezelf af waar tenslotte al die eindeloze aantallen geschapen wezens moeten blijven, als het scheppen eeuwig op enorme steeds grotere schaal zal toenemen. O, vriend, bedenk slechts dat de fysieke ruimte zelf oneindig is en al zou je eeuwig, ieder ogenblik, zonder ophouden, tienmaal honderdduizend zonnen willen scheppen, dan zouden deze, terwijl zij zich heel snel voortbewegen, in de oneindige ruimte toch eeuw na eeuw net zo verdwijnen alsof er nooit een zon was geschapen! Niemand buiten God begrijpt de oneindigheid van de eeuwige ruimte; zelfs de hoogste en meest volmaakte engelen begrijpen de eeuwige diepten van de ruimte niet. Wel huiveren zij voor de té eindeloze diepte van de eeuwige ruimte!
[10] O vriend, ik zie nu met de ogen van mijn hart de totale materiële schepping! Deze aarde, haar maan, de grote zon en de talloze sterren die je ziet, en waarvan sommige er voor je oog uitzien als een zwakke, wazige punt, maar die elk een onmetelijk groot zonnen en wereldgebied vormen van miljarden maal miljarden zonnen en nog meer planeten, zijn, vergeleken met de totale aanwezige schepping, nog niet wat het kleinste en fijnste zonnestofje is ten opzichte van deze hele voor jou zichtbare sterrenhemel! En toch kan ik je zeggen, dat er onder de vele sterren die je oog ontwaart, ettelijke zijn, waarvan de doorsnede nog vele duizenden malen groter is dan de lijn tussen de voor jou nauwelijks zichtbare, verst verwijderde ster en de van deze ster even ver verwijderde tegenpool, -een afstand, waarvoor je zelfs met de snelheid van de bliksem meer dan een miljard maal miljarden aardse jaren nodig zou hebben om die te overbruggen!
[11] Hoewel zulke afzonderlijke lichamen dus raadselachtig groot zijn, lijken ze toch voor het oog nauwelijks zichtbare puntjes, omdat zij te ver van hier verwijderd staan! Maar toch zijn zij, vergeleken bij de totaliteit van het gezamenlijke scheppingsheelal, zoals gezegd niet meer dan het kleinste stofje, dat moeiteloos door de zonnestralen gedragen kan worden! Ik zeg je: Je kunt een miljard zonnen met al hun planeten en manen en kometen scheppen en ze alle onderbrengen binnen de globe van dit zonnengebied, dan zal dat binnen de ruimte van deze ene globe net zo weinig merkbaar zijn als één druppel water die de zee vergroot en de ruimte van haar uitgestrekte bedding beïnvloedt; en miljarden maal miljarden globen zouden in het gehele gebied van de nu bestaande totaliteit van de schepping even weinig merkbaar zijn als miljarden regendruppels in de zee.
[12] Kijk naar de aarde! Hoeveel duizenden beken, rivieren en stromen er ook in zee uitmonden, toch wordt deze daardoor geen streep groter. Ook al bedenk je ieder ogenblik nóg zo veel scheppingen, zij zullen zich in de oneindige ruimte steeds op gelijke wijze verliezen als de myriaden maal myriaden waterdruppels die ieder ogenblik in zee vallen en daarin verdwijnen. Wees dus maar niet bang dat er te veel geschapen zou worden, want in de oneindigheid is eeuwig ruimte en plaats genoeg voor het oneindige, en God is machtig genoeg om alles eeuwig te bewaren en naar een uiteindelijk hoofddoel te leiden!"
«« 56 / 263 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.