Cyrenius' verontwaardiging over Zorels misdaden.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)

«« 67 / 263 »»
[1] Nu is onze Zorel eindelijk helemaal verslagen en weet hij niets meer tot redding van zijn eer naar voren te brengen. Hij begint bij zichzelf diep na te denken over wat hij nog ter rechtvaardiging van zichzelf uit zijn brein te voorschijn zou kunnen brengen, maar hij vindt alle uitwegen afgesloten en er vertoont zich geen enkel nog zo klein gaatje waardoor hij zou kunnen ontsnappen.
[2] Johannes maant hem aan om te spreken en van zijn gespannen boog gebruik te maken, maar Zorel wil nog steeds zijn mond niet opendoen.
[3] Cyrenius echter, wat verbaasd over Zorels slechtheid, vraagt aan Mij: "Heer, wat moet daar nu aan gedaan worden? Al die omstandigheden maken dat de man strafbaar is! Want onze wetten met betrekking tot de slavenhandel staan wel toe om slaven met hun kinderen, als zij die hebben, aan iedereen te verkopen, maar kinderen van vrije mensen, speciaal van het vrouwelijk geslacht, mogen nergens op de markt gebracht worden onder de leeftijd van veertien jaar, daar staat een zware straf op. Het is een misdaad!
[4] Verder moet ieder die slavenhandel wil drijven, daarvoor een eigen, wettelijk geregelde bevoegdheid hebben en aan de staat een aanzienlijke koopsom voor die bevoegdheid betalen en tevens een jaarlijkse, speciale, hoge belasting. Bij hem en zijn kameraden is daarvan in de verste verte geen spoor te bekennen, dus hebben zij clandestien handel gedreven, hetgeen nogmaals een grote misdaad tegen de bestaande wetten betekent, waarop onder zulke verzwarende omstandigheden tien jaar kerkerstraf staat.
[5] Daarbij komt dan nog een vijfvoudige zeer gewetenloze verkrachting, die zo ernstig was dat de dood daarop volgde! Dat is alweer een misdaad, waarop onder zulke verzwarende omstandigheden minstens vijftien jaar kerkerstraf staat, of zelfs de doodstraf!
[6] En van recentere datum komen er nog allerlei diefstallen, bedriegerijen en doortrapte leugens bij !
[7] Heer, U kent mijn plichten ten opzichte van de staat en mijn eed op alles wat mij heilig en dierbaar is! Wat moet ik in dit geval doen? Bij Mathaël en zijn vier gezellen was hun absolute bezetenheid een zekere bescherming tegen mijn harde plichten als opperrechter van de staat. Maar hier is helemaal niets dat de man beschermt tegen mijn plicht als rechter. Hij is een volmaakte booswicht! Ben ik hier niet verplicht mijn strenge taak te handhaven?"
[8] IK zeg: "Luister, - omdat Ik toevalligerwijs hier de Heer ben en jij welbeschouwd alleen aan Mij je eed verschuldigd bent en Ik je daarvan kan ontslaan hoe en wanneer Ik wil, heb ook Ik intussen alleen te bepalen wat hier achtereenvolgens voor de genezing van een zieke ziel gedaan moet worden! Bovendien heb je je eed aan goden gezworen die eeuwig nergens bestaan, en omdat die beschermers van je eed zo weinig voorstellen, zal je eed ook niet veel meer voorstellen. Je goden en je eed zijn daarom op zichzelf één grote nul. Slechts in zoverre Ik je eed als teken van trouw beschouw, heeft deze ook waarde; maar voor zover Ik je eed als nul zie, heeft deze voor Mij ook niet de minste waarde en ben je in ieder geval voor dit ogenblik geheel daarvan ontheven.
[9] Ik zeg je, dat het onderzoek van deze man nog niet geheel is afgelopen, er zal nog wel wat te voorschijn komen datje nog meer zal aangrijpen!
[10] Dit is een heel merkwaardige man, die je eigenlijk al daardoor beter had moeten kennen, omdat hij in zijn magnetische slaap al grotendeels, zij het wat algemener dan nu, zijn innerlijk heeft blootgelegd, vooral in zijn eerste berouwvolle stadium. De nu plaatsvindende, openlijke onthulling gaat weliswaar specifieker te werk, omdat deze op die wijze te werk moet gaan, maar je moet daar geen aanstoot aan nemen, want Ik laat het juist daarom plaats vinden om jullie een door en door zieke ziel helemaal te laten zien en vervolgens ook de medicijn voor de mogelijke genezing. Eerder heb Ik je reeds verteld hoe ontactisch en dom het zou zijn een mens met een ziek lichaam met roede en kerker te straffen, omdat hij ziek is geworden; hoeveel ontactischer en dommer wordt het dan wel om een mens vanwege zijn door en door zieke ziellichamelijk en moreel met de dodelijkste slagen te straffen! - Zeg Mij eens, vriend Cyrenius, ben je in je ijver die les van Mij nu al helemaal vergeten?"
[11] CYRENIUS zegt: "Dat niet, o Heer en hoogste Meester van eeuwigheid, maar weet U, ouder gewoonte steekt er bij mij af en toe een klein stormpje op, als er ergens zo'n doortrapte booswicht opduikt! Maar U ziet wel hoe snel ik mij laat vermanen en daarbij mijn oude domheid ook meteen inzie! Nu verheug ik mij alweer op het verdere onderzoek, waar onze Johannes zeer bekwaam in schijnt te zijn! Maar daartoe behoort ook Johannes' wijsheid en zijn innerlijke doorzicht, natuurlijk geleid door Uw geest. Het mooiste is echter dat Zorel eigenlijk nog niets merkt van iets wonderbaarlijks, terwijl het hem toch zou moeten opvallen dat de wijze Johannes hem zijn gruwelijkste doodzonden uit alle landen waarin hij deze begaan heeft zo goed beschrijft, alsof hij overal oog en oorgetuige zou zijn geweest!"
[12] IK zeg: "Luister jij nu maar weer goed, want Johannes zal meteen weer met hem verder gaan!"
[13] Cyrenius wordt weer een en al aandacht; Ik zeg echter tegen alle aanwezige vrouwen en meisjes dat zij zich in de tenten terug moeten trekken, omdat de verdere behandeling alleen voor rijpere mannen van belang is. Alle vrouwen gehoorzamen, inclusief Jarah en de twee tot leven geroepen dochters van Cyrenius, Gamiëla en Ida.
«« 67 / 263 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.