De leiding in het hiernamaals.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)

«« 92 / 263 »»
[1] (DE HEER:) "Van de kant van een geest die, als het ware van een bepaalde afstand, aan zo'n zielleiding geeft, moet echter wel de grootste voorzichtigheid in acht genomen worden om de ziel op haar zoektocht alleen maar datgene te laten vinden, wat haar bij haar levensvoltooiing verder kan brengen.
[2] Pas na verloop van tijd kan de zielook een aan haar gelijke ziel vinden die vrijwel dezelfde zorgen heeft, waarmee zij dan natuurlijk meteen op gelijke wijze gegevens uitwisselt als twee mensen in deze wereld die door één en hetzelfde lot getroffen zijn. Zij willen alles van elkaar weten, beklagen elkaar en beginnen langzaam maar zeker overleg te plegen over wat gedaan zou moeten worden om hun lot op de een of andere wijze iets draaglijker te maken.
[3] Het spreekt vanzelf, dat de tweede ziel alleen maar schijnbaar moet lijken op de eerste die nog maar net uit de volledige eenzaamheid is gekomen; want anders zou een blinde als leider aan een blinde gegeven zijn, waarbij dan maar al te gemakkelijk beiden in een greppel zouden kunnen vallen en zich dan in een ergere toestand zouden bevinden dan voorheen tijdens de afzonderingsperiode.
[4] De op zichzelf volmaakte, geestelijke mens, die als toevallig de jonge zoekende ziel tegenkwam, mag echter van zijn volmaaktheid vooral niets laten merken, maar moet aanvankelijk precies datgene zijn wat de jonge ziel is. Lacht deze, dan moet hij mee lachen, en huilt zij dan moet hij meehuilen! Alleen wanneer de ziel zich gaat ergeren over haar lot en scheldt en vloekt, moet de geest daar natuurlijk niet aan meedoen, maar aanvankelijk weliswaar ook zo doen alsof hij zelf wat geërgerd is over zijn (schijnbaar) gelijke lot, maar zich daarbij steeds onverschillig houden, alsof het hem nu helemaal niets uitmaakt hoe het met hem gaat! Als het met alle geweld niet beter wil worden, wel, laat het dan maar blijven zoals het is! Daardoor wordt de jonge ziel volgzamer en zal zich reeds met een klein succes tevredenstellen, dat zich weer als toevallig heeft voorgedaan.
[5] Als zo'n ziel dan in het hiernamaals een of ander plaatsje heeft gevonden, moet men haar daar laten zolang zij zelf geen behoefte voelt haar lot te verbeteren; want zulke zielen lijken op die mensen hier die met een heel klein bezit volkomen tevreden zijn, als het hun maar net voldoende opbrengt om in de eerste levensbehoeften te kunnen voorzien. Naar al het hogere en meer volmaakte en betere gaat hun verlangen helemaal niet uit en zij bekommeren zich daar ook absoluut niet om. Wat kan hun het belangrijke werk van een keizer of een veldheer schelen?! Als zij maar wat te eten hebben en met rust gelaten worden, zijn zij al volkomen gelukkig en wensen eeuwig niets beters.
[6] Zo gaat het dan ook in het tweede stadium met een ziel die zoals gezegd, uit haar afzondering is gekomen en nu door haar inspanning op een bepaalde manier zo verzorgd is dat zij haar toestand dragelijk vindt en die zich om niets anders meer bekommert. Zij heeft zelfs vrees en angst voor andere dingen, omdat zij alles wat haar enige last zou kunnen bezorgen, verafschuwt.
[7] Wij hebben een ziel in het hiernamaals nu zover gebracht dat zij bijvoorbeeld óf bij tamelijk goede mensen een betrekking heeft gevonden die haar van het nodigste voorziet, óf zij heeft het een of andere huisje dat verlaten was, in eigendom gekregen of nog liever gevonden met daarbij een rijkelijk voorziene boomgaard en een paar melkgeiten en tevens misschien nog een knecht en een dienstmaagd. Dan heeft de begeleidende geest voorlopig niets anders te doen dan zo'n ziel enige tijd geheelongestoord dat bezit te laten houden.
[8] Van tijd tot tijd moet hij haar ook alleen laten en net doen alsof hij zelf iets beters gaat zoeken; daarna moet hij weer terugkomen en vertellen dat hij wel iets beters heeft gevonden, -maar dat dat betere veel moeilijker te krijgen is en men het zich door veel moeite en werk moet verdienen! De ziel zal daarop zeker vragen waaruit die moeite en dat werk bestaat, en dan moet de leider dat de vragende ziel uitleggen. Heeft de ziel interesse daarvoor, dan moet hij haar daarheen brengen; in het andere geval moet hij haar met rust laten, maar er dan voor zorgen dat de tuin steeds schraler wordt en tenslotte zelfs het meest noodzakelijke niet meer opbrengt!
[9] De ziel zal nu wel alle moeite doen om de tuin meer te laten opbrengen, maar de leider mag niet toelaten dat de ziel daarin slaagt, daarentegen moet hij maken dat de ziel uiteindelijk het zinloze van al haar moeite inziet en de wens uit, deze hele behuizing op te geven en een betrekking te zoeken waarbij zij beslist zonder meer moeite en werk, toch een dragelijke verzorging vindt.
[10] Als die wens zich levendig genoeg in een ziel heeft geuit, moet zij verder geleid worden en in een dienst met veel werk worden ondergebracht. Daar moet de leider haar dan weer verlaten onder het een of andere voorwendsel dat ook hij ergens anders een weliswaar erg vermoeiende, maar overigens goed betaalde dienst heeft gekregen. De ziel krijgt nu werk opgedragen dat zij heel precies moet verrichten. Daarbij moet haar verteld en op het hart gedrukt worden dat iedere veronachtzaming bestraft wordt met een overeenkomstige inhouding op het bedongen dagloon, terwijl daarentegen een vrijwillige extra inspanning boven het overeen gekomene erg op prijs zal worden gesteld.
[11] Nu zal de ziel óf hetgeen afgesproken is precies en nog meer dan dat nakomen, óf zij zal de moeite teveel van het goede vinden, traag worden en daardoor in een nog grotere nood terechtkomen. In het eerste geval moet zij geprezen worden en in een vrijere en reeds aanzienlijk aangenamer situatie worden overgeplaatst, waar zij meer te denken en te voelen krijgt. In het tweede geval moet de leider haar grote nood laten lijden, haar naar haar vroegere, schamele bezit terug laten gaan en daar iets, maar lang niet voldoende laten vinden.
[12] Na een poos, als de nood erg hoog geworden is, moet de leider, die er nu veel beter uitziet, zich reeds voordoen als heer en eigenaar van vele bezittingen en de ziel vragen hoe ze er bij gekomen is zo achteloos met de baan om te springen die zo goed en veelbelovend was. De ziel zal zich nu verontschuldigen met de uitvlucht dat de moeite te groot en te inspannend was voor haar krachten; maar dan moet haar getoond worden dat haar moeite en inspanning hier op het onvruchtbare, kleine bezit nog veel groter is en er toch geen uitzicht is ooit ook maar het poverste resultaat te behalen.
[13] Op die manier wordt zo'n ziel tot inzicht gebracht. Zij zal nogmaals een betrekking aanvaarden en het nu beslist beter doen dan voorheen. Voldoet zij nu, dan moet zij na korte tijd wat vooruit geholpen worden, -maar zij moet nog steeds het gevoel houden dat zij lichamelijk nog niet gestorven is; want materiële zielen voelen dat heel lang niet en het moet hun eerst op de juiste manier uitgelegd worden. De mededeling daarvan wordt pas dan dragelijk voor hen als zij van geheel naakte zielen uitgegroeid zijn tot een reeds met een goed gewaad bekleed, vrij vast zielelichaam. In die vastere toestand zijn zij dan ook geschikt voor wat kleinere onthullingen, omdat de kiem van hun geest zich in hen begint te bewegen.
[14] Als de ziel eenmaal zo ver is ontwikkeld, en begrepen heeft dat zij zich nu in de geestenwereld bevindt en dat pas van nu af aan haar eeuwige lot geheel alleen van haar afhangt, moet haar de enige juiste weg van de liefde tot Mij en de naaste getoond worden, die zij geheel uit volledig vrije wil en uit geheel vrije zelfbeschikking moet gaan.
[15] Als haar dat is getoond, naast datgene wat zij in ieder geval met zekerheid kan bereiken, moet de leider haar weer verlaten en pas dan weer bij haar komen als zij hem heel oprecht in haar hart zal roepen. Roept zij hem niet, dan volgt zij zonder meer de goede weg; is zij echter daarvan afgeweken en heeft zij een slechte weg betreden, dan moet hij haar weer in een daarbij passende, grote ellende laten komen. Als zij haar misstap zal inzien en naar de leider zal verlangen, dan moet hij komen en haar het volkomen nutteloze van haar moeite en streven laten zien.
[16] Als zij dan de wens uit, zich weer te verbeteren, moet hij haar weer in een betrekking onderbrengen en als zij daar haar plichten vervult, moet zij weer bevorderd worden, maar niet zo snel als de eerste keer, omdat zij anders weer heel gemakkelijk in haar oude, materiële lethargie terug zou vallen, waaruit zij dan veel moeilijker te bevrijden zou zijn dan de allereerste keer, omdat zij zich bij iedere terugvallangzaam maar zeker als een groeiende boom verhardt en van jaar tot jaar ook moeilijker laat buigen dan in haar eerste groeiperioden."
«« 92 / 263 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.