De vloteigenaars en de Heer

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)

«« 116 / 248 »»
[1] Maar JORED zei tegen hen: 'Wees nu vooreerst maar blij dat jullie het hout terug hebben; wat jullie hier echter aangeven, heb ik al bijna een uur geleden gehoord van een Vreemdeling die Zich met Zijn leerlingen reeds een paar dagen bij mij ophoudt. Alleen aan Hem hebben jullie het te danken dat jullie je dure hout weer teruggekregen hebben; want zonder Hem zou jullie hout waarschijnlijk al voorbij Samosata zijn. Want deze mensen zouden dag en nacht tot diep in Perziƫ of zelfs Indiƫ doorgevaren zijn, en ook al zouden jullie hen ingehaald hebben, zou dat jullie niet geholpen hebben omdat zij met hun vierentwintigen driemaal sterker dan jullie geweest zouden zijn. Wees daarom vooral blij dat jullie je hout terughebben en bedank die ene Man daarvoor, want zonder Hem zouden jullie je hout nooit hebben teruggekregen!'
[2] Toen zeiden DE HOUTVLOTTERS: 'Ja, ja, vriend, dat zullen we zeker doen, de goede man zal beslist niet over ons te klagen hebben; maar eerst moet er toch voor gezorgd worden dat deze ellendige schurken aan het gerecht worden overgedragen?!'
[3] JORED zei: 'Kijk eens naar hen op de vlotten! Geen van hen kan wegkomen en vluchten! Wie houdt hen vast? Ik zeg jullie: alleen die ene Man, want als Hij ze niet vasthield, zouden ze allang in het water gesprongen zijn en zeker als goede zwemmers de andere oever bereikt hebben, en dan zouden we hen langs die weg niet hebben kunnen volgen! Maar die ene Man wil het zo, en het kan niet anders gaan dan precies zoals Hij het wil. En ik raad jullie aan niet de hand aan de dieven te slaan, maar ieder oordeel over hen aan die ene Man over te laten, dat is het beste wat je kunt doen!'
[4] Toen zeiden DE HOUTVLOTTERS: ' Als dat zo is -waar we helemaal mee instemmen -breng ons dan naar die merkwaardige man, dan willen we zelf met hem praten! ,
[5] JORED zei: 'Kijk, Hij hier vlak naast mij is het!'
[6] Toen keken de dieven woedend en tandenknarsend in Mijn richting en zouden Mij graag hardop verwenst hebben, maar Ik had hun tevoren de mond al gesnoerd, dat wil zeggen om te praten, en zo leken zij op stomme mensen, die ook niets kunnen zeggen.
[7] Maar DE HOUTVLOTTERS bogen diep voor Mij en zeiden: 'Vriend, we hebben uit datgene wat onze vriend Jored ons gezegd heeft, opgemaakt, dat u buitengewone krachten en eigenschappen bezit! Wie u bent en hoe u aan die wonderbaarlijke eigenschappen gekomen bent, gaat ons, mensen uit Lacotena, niets aan; maar omdat onze beste oppertollenaar Jored zo vriendelijk was ons te vertellen dat wij alles alleen aan u te danken hebben, en dat wij het helemaal aan u moeten overlaten om de schurken passend te berechten en te bestraffen, vragen wij u, als volkomen respectabele burgers uit Lacotena, of u zo vriendelijk zou willen zijn ons te zeggen wat wij u voor uw onschatbare inzet ten gunste van ons schuldig zijn. Tevens vragen wij u de gemene dieven naar uw goeddunken te willen berechten, want dat zal beslist altijd rechtvaardig zijn.'
[8] IK zei: 'Wees kalm, - wat Ik doe, doe Ik voor niets! Er zijn armen genoeg in jullie stad; help hen en bedenk dat ook armen mensen zijn, en jullie aardse broeders! Wees niet karig voor hen en geefhun graag van jullie grote overvloed, dan zul je je omgeving daardoor het best tegen dieven en rovers beveiligen en daarvan zuiveren! Maar jullie moeten vooral beseffen dat ook deze dieven arme sukkels zijn, en dat niet zo zeer hun kwade wil, als wel hun armoe hen tot deze en nog andere, reeds vroeger begane, kleinere diefstallen gebracht heeft.
[9] Als deze mensen, die flinke arbeiders zouden kunnen zijn, van bepaalde, rechtvaardige, rechtschapen denkende werkgevers geschikt werk tegen een overeenkomstige beloning zouden krijgen, zouden zij zeker heel graag hun snode activiteiten opgeven. Maar als dat niet het geval is, blijft hun ook werkelijk niets anders over dan te blijven doen wat zij nu noodgedwongen doen.
[10] Ze kunnen geen veld bebouwen, omdat zij dat niet hebben; want alle velden en alle bossen en bergen behoren jullie toe, en jullie laten ze vele uren gaans braak liggen omdat je ze niet kunt bewerken. Waarom geven jullie de armen geen stukken grond om nuttig te bewerken?! Daardoor zouden deze mensen dan ook iets hebben, en jullie nog bovendien een matige schatting kunnen betalen zodra de woeste velden en bergen gecultiveerd zijn. Zeg nu zelf eens of dat niet beter zou zijn dan wanneer jullie met een paar rijken tenslotte zelf alles willen bezitten, wat jullie niets oplevert, maar wel een ongelooflijke schade toebrengt!
[11] Ik wil echter met deze vierentwintig dieven niet spreken omdat zij nu al te veel verstrikt zitten in hun lust tot stelen; maar er zijn in jullie stad en in de hele, uitgestrekte omgeving nog veel van dergelijke mensen. Doe met hen wat Ik je nu heb aangeraden, dan zullen jullie weldra niet meer over diefstal te klagen hebben!
[12] Plaats wachters zoveel je maar wilt en kunt, en je zult daarmee weinig of niets bereiken; want jullie zullen daardoor de woede van de arme mensen nog meer opwekken, en zij zullen er dag en nacht over piekeren hoe zij jullie op de gevoeligste wijze kunnen treffen! Als jullie echter Mijn raad opvolgen, zullen de door jullie verzorgde armen zelf juist jullie beste wachters zijn.'
«« 116 / 248 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.