De Romeinse hoofdman vindt zijn broers

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)

«« 131 / 248 »»
[1] DE REUS zei, diep ontroerd: 'O goddelijke, verheven mensenvriend! Alle tien waren wij kinderen van een rijk vorst aan de grote Kaspische zee. Wij leefden in vrede, en ons volk was waarschijnlijk een van de gelukkigste op aarde. Toen kwamen er opeens wilde horden uit het verre noorden en roofden, verbrandden en vermoordden alles wat zij tegenkwamen. Toen zei onze vader: 'Kinderen, aan tegenstand valt niet te denken, laten we vluchten, anders zijn we verloren! ' Vaders wil was ons heilig en wij vluchtten de bergen in en ontkwamen zo aan de wilde horden. Wij trokken over de bergen en kwamen tenslotte aan deze kant van de hoge uitgestrekte bergen. Onze vader stierf vijfjaar geleden en de Eufraat was zijn graf; want wij konden hem geen ander graf geven of laten geven.
[2] In totaal hebben wij gedurende tien lange jaren alleen in onderaardse holen aan de rivier gewoond en ons noodgedwongen heel ellendig met kruiden en -helaas -door een vorm van onschadelijke roof in leven gehouden. Het zilver en goud en de parels en edelstenen waren merendeels nog afkomstig van de haastig meegenomen sieraden uit onze koninklijke schat, hoewel wij het in de laatste tijd ook helemaal niet erg vonden om andere rijke mensen hun overvloed af te nemen. Maar wat wij in onze holen verborgen hadden, hebben wij, o heer en meester, aan u gegeven toen wij de onoverwinnelijke macht van uw woord en wil ondervonden.
[3] Wij vroegen u slechts toestemming om u te mogen volgen en als ijverige leerlingen iets van u te leren wat ons ons grote verlies zeker zal vergoeden. En dus kunnen we wel zeggen: Wij hebben de ontzettendste, bitterste levenservaringen opgedaan en kennen de miserabele, bittere ernst van het leven, en kome wat kome, wij zullen niet beven, en nog het minst voor datgene wat ons voor de eerste keer in ons leven een waar licht op de verdere paden van ons aardse leven belooft, en wel met zulke onbedrieglijke tekenen als geen sterveling ooit gezien heeft.
[4] Ja, heer, aan ons zult u leerlingen hebben met een onbuigzame wil en ernst! O, zeg ons maar zo spoedig mogelijk wat wij moeten doen, dan zullen wij dat doen met de onverstoorbare moed die alleen maar te vinden is bij mensen die gewend zijn de dood altijd met de grootste koelbloedigheid in de ogen te zien!'
[5] IK zei: 'Blijf trouw aan jullie principe, dan zul je oneindig meer winnen dan je ooit verloren hebt!'
[6] Toen DE HOOFDMAN dat verhaal van de tien mannen hoorde, kreeg hij tranen in zijn ogen en hij zei: 'O broeders, dat heeft de onbekende god allemaal zo wonderbaarlijk beschikt! Kunnen jullie je niet meer herinneren, datje ooit een broer nog als knaap van nauwelijks tien jaar verloren hebt? Kijk, jullie vader was ook de mijne! Men ontvoerde mij op een keer toen ik heel zorgeloos in een klein bos bloemen plukte. Smeken hielp niet, de kinderdieven sleepten mij over de bergen, en ik werd in Sidon aan een Romeins schip als slaaf verkocht. In Rome werd ik weer aan een hoge Romein als slaaf verkocht; ik beviel hem en omdat hij geen kinderen had, nam hij mij aan als zijn kind, schonk mij de volledige vrijheid en liet mij opvoeden en opleiden tot krijger. Ik werd langzaam maar zeker dat, wat ik nu ben, weliswaar meer door mijn geld dan door mijn verdienste, en ik werd een paar jaar geleden hier als kommandant aangesteld.
[7] Ja, ik zou nu zelfs durven beweren dat deze wonderbare heiland van ons dit alles heimelijk bij zichzelf in zijn goddelijk helderziende gemoed ook geweten heeft, en het op deze wijze manier geregeld heeft dat wij elkaar hier als broeders moesten vinden. Daarom moest ik ook hierheen komen als commandant, zodat jullie, mijn ongelukkige broeders, je in mijn nabijheid wat erg treurig was -zouden ophouden; want als jullie als rovers door mijn soldaten gevangen en bij mij voor het gericht gebracht zouden zijn, dan zouden wij elkaar net als nu beslist herkend hebben, en ik zou dan zeker middelen en wegen gevonden hebben om jullie uit de moeilijkheden te helpen. En dat hebben we allemaal aan de ene, echte, ons nog onbekende god te danken, die ons hoogstwaarschijnlijk nu deze heiland als gezant stuurde om ons van de dode goden te bevrijden en ons daarvoor in de plaats de ene, ware god te wijzen. -Is dat niet zo, beste, nobele broeders? ,
[8] DE GROTE zei: 'Ja, edele broeder, zo is het precies! Wat hebben wij een tranen omjou vergoten en wat hebben we je overal in ons hele, grote land gezocht, en alle oevers van de grote zee doorzocht, -maar alles tevergeefs! Tot op dit uur hoorden wij niets van je. Alleen onze enige zuster, die vaak heel vreemde dromen had, droomde eens dat zij jou in een grote, prachtige stad zag en zelfs met je sprak, en dat jij haar zelf zei dat wij omjou niet te veel moesten treuren, omdat je leefde en goed ondergebracht was. Deze droom kon zij ons niet vaak genoeg vertellen. O, wat zou ze nu blij zijn, als zij nog leefde! Maar zij kan haast niet meer in leven zijn, want tijdens de overval en de vlucht daarna, verloren we haar, als enige, samen met moeder uit het oog en zij is hoogstwaarschijnlijk in handen van de wilde horden gevallen. Alleen de grote, ons nog onbekende god zal weten hoe het de beide stakkers vergaan is! Misschien leven zij nog ergens in grote ellende?!'
[9] IK zei: 'O nee, vrienden, ook voor hen werd door de jullie nog onbekende god gezorgd! Zij kwamen ook behouden over het gebergte in de omgeving van de Eufraat en met hulp van een terugreizende handelskaravaan in Chotinodora. Jullie zuster is daar nu de brave vrouw van de jullie bekende tollenaar Jored. Hij had al wel een paar vrouwen, maar hij nam ook haar ondanks haar armoe vanwege haar schoonheid als vrouw; zij is nu zijn lieveling, hoewel zij hem nog geen kind schonk. Maar hij heeft kinderen van de andere vrouwen, waarvan jullie zuster echter net zo houdt alsof het haar eigen kinderen zijn. Ik ben meer dan drie dagen in zijn huis geweest en het hele huis heeft Mijn leer aangenomen; maar Ik wilde hem niets vertellen over alles wat hier nog op hem wacht. Het zal hem des te meer plezier doen wanneer hij dit alles binnenkort door jou, Mijn hoofdman, te weten zal komen. Tot op heden weet hij nog niet wie zijn liefste vrouw is en waar zij vandaan komt, want noch de vrouw, noch jullie reeds zeer bejaarde moeder, die heel stil bij hem woont, hebben -uit vrees voor mogelijk verraad -hem ook maar iets verteld over wie zij zijn en waar zij vandaan komen.
[10] Daarom moetje dit, als je daar komt, eerst onder vier ogen aan Jored meedelen, en hem ook zeggen hoe Ik dat allemaal zo geregeld heb! Daar zullen hij en zijn zoon Jorab zich zeer over verheugen, en jouw zuster en Je .moeder nog veel meer. Kortom, als jij daar straks komt, zul je de bultengewone wonderen aanschouwen die daar tijdens Mijn aanwezigheid hebben plaats gevonden. -Maar nu genoeg daarover; want er zijn hier nog heel andere, belangrijker zaken waar we wat aan moeten doen.
[11] Eerst gaan we nu een poosje naar buiten, daar zal meteen iets gebeuren waardoor Ik jullie wat beter met de jullie nog onbekende God zal kunnen laten kennis maken, en dat is beslist meer waard dan duizend van zulke romantische gebeurtenissen in een mens z'n leven, waaraan op deze aarde waarlijk geen gebrek is.
[12] Ik heb dat reeds lang voorzien, en Ik kende jullie en al jullie levensomstandigheden op deze aarde; maar Ik wist ook, dat Mijn woord bij jullie in goede aarde zou vallen, en Ik kwam daarom naar jullie toe om jullie allen troost te brengen. De allergrootste troost voor jullie moet echter zijn, dat in Mij het rijk van de jullie nog onbekende God tot jullie is gekomen, en daarmee het eeuwige leven van jullie zielen!
[13] Want luister: Wat heeft de mens aan alle schatten van deze aarde, als hij die toch al gauw voor altijd en eeuwig moet loslaten? Is het dan in dat geval voor de mens niet onnoemelijk wijzer om zich schatten te verzamelen die voor eeuwig bestaan en de menselijke ziel voor eeuwig verzekeren van het zaligste en gelukkigste leven, en wel zo, dat de mens reeds in dit aardse leven tot de duidelijke, onbetwistbare overtuiging komt dat voor hem het ware, volmaakte, vrije leven pas na de dood van zijn lichaam volledig en waar begint?'
[14] ALLEN zeiden, zelfs de priesters: 'Ja, Heer, dat zou zeker het hoogste en beste zijn wat de mens op deze aarde zou kunnen bereiken! Maar er is een muur, die tot op heden nog niemand heeft kunnen doorbreken, en de zeer fatale sluier van Isis, die tot op heden nog geen sterveling volledig heeft kunnen oplichten. Zo hier en daar waren er wel zeer wijze mensen die zeker iets waars ervan op het spoor gekomen zijn, maar over het waar , wanneer en hoe zijn alle duizend maal duizend vragen nog volledig onbeantwoord. Als u zo gelukkig bent om deze vragen goed begrijpelijk voor het menselijk verstand te kunnen beantwoorden, heeft u recht op de grootste roem en de hoogste dankbaarheid van alle mensen.'
[15] IK zei: 'Als Ik daartoe niet in staat zou zijn, zou er ook in eeuwigheid geen wezen meer toe in staat zijn, en zonder dat vermogen van Mij zou er ook geen leven meer in de hele, eindeloze wereldruimte denkbaar zijn; maar omdat Ik dat allemaal wel kan, bestaat en leeft alles in de eindeloze wereldruimte en veredelt het zich, door veelvuldige bestaansveranderingen, van mug tot mens en van zonnestofje tot zon. Maar nu gaan we naar buiten en om te zien wat we zullen tegenkomen!'
[16] Toen stond iedereen op en ging met Mij naar buiten.
«« 131 / 248 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.