De afhankelijkheid van de mens van Gods genade

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)

«« 144 / 248 »»
[1] IK zei op een heel gemoedelijke, ernstige toon: 'Het is beslist niet erg prijzenswaardig van jullie om je hier opeens zo te gedragen! Is er dan buiten God nog ergens leven, kracht en macht? God wil jullie echter zo vrij en zelfstandig mogelijk voor eeuwig levend maken, en toont jullie wat jullie moeten doen om je een aan God gelijk, volkomen vrij en volledig zelfstandig leven eigen te maken. Waarom ergert je dan die liefde van God voor jullie?!
[2] Is dan het leven met de natuur als medium soms iets anders dan alleen maar de arm, waarmee jullie het ware goddelijke leven naar je toe kunnen halen? In dat geval heeft het eigenlijk toch geen andere waarde dan alleen de waarde die God daaraan heeft gegeven.
[3] Als jullie nu echter alleen nog als natuurlijk levende mensen handelen en in dat handelen jullie eigen eer zoeken, als jullie jezelf goed vinden, dan zijn jullie net als de Farizeeën in de tempel die zich voor God rechtvaardigen, en dan zeggen jullie ook: 'Heer, ik dank U dat ik niet ben zoals vele anderen, en dat ik mij van de eerste tot de laatste letter aan de wet hield en alles precies gedaan heb wat Mozes en de profeten voorgeschreven hebben!' Weliswaar heb Ik jullie deze gelijkenis al een keer gegeven, maar jullie zijn hem vergeten! Als jullie hem zouden hebben onthouden, wisten jullie ook dat toen niet de Farizeeër, maar alleen de zich voor God zeer vernederende tollenaar gerechtvaardigd de tempel verliet.
[4] Mochten jullie zeggen: 'Wij hebben dit of dat goed gedaan!', dan liegen jullie ten eerste jezelf wat voor, en vervolgens God en ook jullie naasten, omdat geen mens uit zichzelf iets goeds kan doen, en wel omdat ten eerste zijn natuurlijke leven -maar ten tweede ook de leer volgens welke hij moet leven en handelen -hem slechts door God gegeven is. Als een mens dat niet inziet of begrijpt, stelt hij nog niets voor, en is er bij hem van zelfstandigheid nog lang geen sprake omdat hij nog geen onderscheid maakt tussen zijn eigen daden en dat wat God in en door hem doet, en beide zaken als één en hetzelfde voelt en ziet. De mens komt pas binnen de sfeer van de levenszelfstandigheid, als hij gewaarwordt dat zijn eigen levenswerk niets voorstelt en alleen het goddelijke werken in hem het enige goede is.
[5] Ziet een mens dat in, dan zal hij zich ook zeker steeds meer beijveren om wat hij doet te verenigen met het duidelijk besefte goddelijke, en zich zo langzaam maar zeker volledig met de levenskracht van God in zichzelf te verenigen. Door die vereniging komt de mens pas tot ware levenszelfstandigheid, omdat hij dan weet en duidelijk beseft dat de goddelijke daden die vroeger als van buiten af gebeurden, nu, door zijn deemoed en ware liefde tot God, zijn eigen daden geworden zijn. En daarin ligt de eigenlijke reden waarom Ik eerder tegen jullie gezegd heb: En ook al hebben jullie alles gedaan, zeg en erken dan toch: 'Heer, alleen U hebt het allemaal gedaan; wij waren in ons egoïsme slechts luie en onnutte knechten! , (Luc.17, 10)
[6] Als je dat volkomen overtuigd in jezelf zegt, zal de goddelijke kracht je ondersteunen en vervolmaken; wanneer jullie dat echter niet vol begrip in jullie zelf erkennen en in plaats daarvan slechts jezelf op het altaar der eer plaatst omdat je van je eigen kracht overtuigd bent, dan zal de kracht van God je niet ondersteunen en Hij zal je zeer moeizame levensvoltooiing aan jezelf overlaten, en dan zal weldra zichtbaar worden hoever je met je eigen kracht zult komen. En daarom zei Ik jullie dan ook, dat je zonder Mij niets verdienstelijks en doelmatigs kunt doen. {Joh. 1: 8,5) Als Ik jullie nu niets onthoud van wat absoluut noodzakelijk is voor het verkrijgen van het ware, vrije en volledig zelfstandige leven van jullie ziel, waarom ergert jullie dan Mijn zorgzame en wijze moeite voor jullie?'
[7] ANDREAS zei: 'Dat ergert ons echt niet; maar wij vinden het niet zo prettig als U bij bepaalde gelegenheden met iets nieuws te voorschijn komt dat helemaal tegenovergesteld lijkt aan iets wat reeds eerder gegeven is, en als U ons daarover dan uit U Zelf geen verdere uitleg geeft, maar het er meestal op aan laat komen dat wij dat aan U moeten vragen. U moet met Uw ware alwetendheid immers toch wel inzien wat wij kunnen inzien en begrijpen! Want het is echt niet zo prettig U om nadere uitleg te vragen, omdat je van U dan altijd een niet zo aangename terechtwijzing krijgt. Als U ons in het vervolg weer iets nieuws wilt leren, geef ons dan ook meteen de juiste uitleg erbij, zodat het dan voor ons niet nodig is U met allerlei vragen lastig te vallen! U bent zonder meer de goedheid in persoon -wat wij allen maar al te duidelijk inzien -; maar met Uw onderricht bent U zo nu en dan erg onverteerbaar!
[8] Ik en wij allen weten en geloven dat U de zoon van de levende God bent en dat de Godheid in al haar volheid lichamelijk in U woont; maar dat verhindert mij helemaal niet om altijd openlijk tegen U te zeggen wat ons bedrukt, ook al wilt U die druk Zelf vaak negeren. Want zolang wij leven zijn wij mensen en voelen allerlei spanningen; en omdat dat zo is, moet ons ook de vrije keus gelaten worden ons tegenover God te mogen uiten over wat ons bedrukt en pijn doet. Als God ons wil helpen, doet Hij daar goed aan, -en wil Hij dat niet, dan moet Hij zich laten welgevallen dat wij tegen Hem zullen jammeren zolang Hij ons in dit jammerleven zal laten. -Dat begrijpen wij allemaal nu heel goed en wij zullen er ons ook trouw aan houden; maar geef ons in het vervolg geen les meer zonder uitleg! ,
[9] IK zei: 'Broeders, als Ik iets doe, weet Ik de reden waarom Ik dit of dat zo doe; maar van wat jullie doen en zeggen, zien jullie de reden nog lang niet in! Maar eens zal de tijd komen waarin ook jullie de reden zullen inzien van alles wat Ik geleerd en gedaan heb.
[10] Maar nu is het genoeg! Het ogenblik nadert waarop de tien nieuwe leerlingen ons gaan verlaten, en het is nodig hun nog speciale kracht op hun weg mee te geven, zodat zij in staat zullen zijn voor jullie ook in een ander werelddeel wegen voor te bereiden; want voor dit goede doel bezitten zij genoeg kennis van Mijn nieuwe levensleer.'
[11] Daarop zei IK tegen de tien: 'Opdat jullie als mensen van heidense afkomst de andere heidenen het overtuigende bewijs kunnen leveren dat Ik, die jullie gezonden heeft, Diegene ben die jullie hebben leren kennen, geef Ik jullie de gave om alle zieken te genezen, die Ik ook de dokters in Chotinodora en in Serrhe gegeven heb.
[12] Leg de zieken in Mijn naam je handen op, dan zal het meteen beter met hen gaan en zij zullen jullie woorden geloven! En nu hebben jullie voorlopig niets meer nodig; wanneer Ik echter zal zijn opgevaren naar waar Ik vandaan gekomen ben, zal de door Mij over jullie uitgestorte geest jullie wel in alle verdere waarheid en wijsheid binnenleiden. Zo zij het en geschiede het!'
[13] Daarvoor bedankten de tien Mij uitbundig, en de hoofdman verheugde zich er erg over en hij vroeg Mij hoelang Ik nog op deze plaats zou blijven.
[14] En IK zei: 'Vriend, dat hangt af van de omstandigheden en de wil van Hem die Mij naar deze wereld gezonden heeft; want ook Ik, puur als mens gezien, moet Mij streng houden aan wat de Vader in de hemel Mij opdraagt! Alles wat van de Vader komt is weliswaar ook van Mij, en Ik en de Vader zijn eigenlijk één, -maar toch telt bij Mij de liefde meer dan haar licht, de wijsheid. Daarom kan ook Mijn wijsheid Mijn liefde niets voorschrijven, maar alleen omgekeerd. Je zult het echter nog wel te horen krijgen hoelang Ik hier nog zal blijven.'
[15] De hoofdman bedankte Mij toen, stond op en ging met de tien mannen naar huis, waar nog enige zaken op hem wachtten.
[16] Deze middag bleven zij bij hem; de volgende morgen zond hij hen echter met goede leiders en speciale aanbevelingen naar Sidon naar Cyrenius, die bij hun aankomst buiten zichzelf was van blijdschap toen hij hoorde dat zij bij Mij geweest waren en Mijn leer hadden aangenomen. Hij hield hen meer dan een maand bij zich en zond hen met een goede en veilige gelegenheid naar Rome, waar zij door de keizer ook heel goed ontvangen werden en meteen hoge militaire functies kregen, en waar de reus zelfs in het paleis van de keizer als zijn lijfwacht langere tijd verbleef en veel goede dingen deed, omdat de keizer hem vaak en graag over zeer geheime zaken raad vroeg.
«« 144 / 248 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.