De ontevreden leerlingen gaan alleen naar het loofhuttenfeest in Jeruzalem. De Heer gaat hen heimelijk achterna (Ev. Joh. 7,2-13)

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)

«« 146 / 248 »»
[1] 's Morgens kwamen er reeds veel joden uit de hele omgeving achter Kapérnaum daarheen om per schip over zee naar Jeruzalem te reizen, omdat het Loofhuttenfeest van de joden voor de deur stond. (Joh. 7,2) Voor dat doel waren er ook van alle kanten en plaatsen langs de zee schepen hierheen gekomen om de vele bedevaartgangers over zee te vervoeren.
[2] Ik ging na de ochtendmaaltijd met alle leerlingen ook naar buiten aan de zee en wij keken naar de schepen en de vele pelgrims.
[3] En al gauw kwam ook DE HOOFDMAN naar Mij toe en zei: 'Heer, wat vindt U van al deze blinde dwazen? Voor veel geld gaan zij daarheen om met veel moeite Hem te zoeken die hier zo heel dicht bij hen is!'
[4] IK zei: 'Houd daarover op, ook voor hen zal de tijd nog wel komen dat hun de ogen geopend worden! Maar toch trekt er ook een aantal voor Mij op naar Jeruzalem, omdat zij van mening zijn Mij daar aan te treffen.'
[5] Toen DE LEERLINGEN, die nu ook aangestoken werden door de vanouds vertrouwde reislust, dat van Mij hoorden, riepen zij naar Mij: 'Maak U dan klaar om van hier naar Jeruzalem te gaan, en reis dan ook weer in Judea rond opdat Uw vele leerlingen daar ook Uw werken zien. (Joh.7,3) Niemand doet toch iets in het verborgene als hij wil dat het aan de hele wereld bekend wordt; omdat U dat echter ook wilt en Uw daden en werken er ook naar zijn, maak U nu dan ook duidelijk aan iedereen bekend!' (Joh.7,4)
[6] Die broeders zeiden dat echter alleen maar omdat hun geloof in Mij heel zwak geworden was. (Joh.7,5)
[7] Menigeen zal zich nu afvragen, hoe dit bij de vele tekenen en lessen mogelijk was. O, dat is bij ieder mens heel goed mogelijk! Hij hoeft zich maar ergens op iets te laten voorstaan en zich in te beelden dat hij wat kan, of zijn ziel bevindt zich meteen in een twijfelachtige duisternis, waar alleen maar een of andere kleine deemoediging haar uit kan helpen.
[8] En dat was dan ook hier bij Mijn broeders het geval, waarom IK hen dus niet berispte, maar slechts zei: 'jullie hebben gemakkelijk praten! Mijn tijd is nog niet gekomen, -jullie tijd is het echter altijd! ( Joh. 7,6) De wereld kan jullie niet haten omdat jullie tot op heden nog nooit openlijk tegen haar getuigd hebben dat haar werken slecht zijn; daarom hebben jullie ook nog overal de tijd en een gevaarloze weg. Maar Mij haat de wereld allerwegen, omdat Ik openlijk getuig dat haar werken slecht zijn. ( Joh. 7,7)
[9] Maar als jullie allen zo feestlustig zijn, ga dan alleen naar dit feest! Ik wil echter nog niet naar dit feest gaan, want Mijn tijd is nog niet vervuld.' (Joh. 7,8)
[10] Toen keken de broeders elkaar aan en wisten niet waar zij aan toe waren.
[11] EEN zei: 'Laten we gaan! Vanwege die vier tot vijf dagen dat we weg zijn zal het niet afgelopen zijn!'
[12] Een paar anderen dachten echter dat Ik zoiets misschien toch kwalijk zou nemen en intussen ergens heen zou kunnen gaan waar Ik niet gemakkelijk weer terug te vinden zou zijn; want zij waren niet van plan Mij te verlaten. Weer anderen meenden dat het toch raadzaam zou zijn om te gaan, omdat men dan zelf bij deze gelegenheid veel zou kunnen horen van wat de mensen nu over Mij zeiden. Bij deze mening sloten allen zich aan en zij besloten heel alleen naar het feest te gaan.
[13] juist legde echter het schip van Simon Juda (Petrus) aan, en hij kwam naar Mij toe en zei (PETRUS): 'Heer, laat ons dan alleen gaan! Binnen hoogstens vijf dagen zijn we weer hier! ,
[14] Toen zei IK: 'Ik heb jullie al gezegd wat je moet doen, ga allemaal maar!'
[15] Nadat Ik dat tegen hem gezegd had, gingen zij meteen aan boord en voeren af. Ik bleef echter nog hier in Galilea. (Joh. 7,9)
[16] Maar toen alle broeders al meer dan halverwege waren, overviel hen plotseling een groot verdriet en berouw, zodat zij weer wilden omkeren om Mij om vergeving te vragen voor de smadelijke woorden waar zij bij Mij mee aangekomen waren.
[17] En PETRUS zei luid: 'Heer, Heer, welke duivel heeft ons dan ditmaal zo gek gemaakt dat wij U konden verlaten? O, laat U nog eenmaal door ons terugvinden, eeuwige Zoon en Vader in één persoon, dan zullen wij U nooit meer zo verlaten! ,
[18] Johannes en Matthéus huilden en wilden beslist terug; maar er stak juist achter hun rug een sterke wind op die het schip met grote snelheid naar de oever aan de overkant achter Tiberias dreef, waar de Jordaan de zee verlaat. Toen zij daar aan land gegaan waren, voelden zij zich zo verlaten, dat zij nauwelijks de moed hadden de weg naar Jeruzalem verder te gaan.
[19] Maar JACOBUS zei: 'Dat wij allemaal erg verkeerd gehandeld hebben, daar is helemaal geen twijfel aan; want de krachtige wind die ons zo snel hierheen dreef en juist opstak toen wij berouwvol terug wilden keren, is er een sprekend bewijs voor dat Hij ons voor altijd van Zich verstoten heeft. Wij domme, blinde ossen wilden Hem, de Alwijze en Almachtige voor gaan schrijven wat hij moest doen! O, wat zijn wij miserabele dwazen! Waar is dan die gemene satan die ons zo gek gemaakt heeft? Laat dat meest ellendige beest der beesten hier komen, dan zal het ondervinden wat het heet zich aan de vrienden van de Heer te vergrijpen! ,
[20] Toen verscheen hun plotseling EEN LICHTENDE GESTALTE, die op heel ernstige toon tegen hen zei: 'jullie beschuldiging treft de verloren zoon niet terecht, want jullie eigen overmoed heeft dat jullie aangedaan. Klaag je daarom zelf aan, jullie zeer begenadigden, en laat hem met rust die ditmaal geen deel aan jullie domheid heeft!'
[21] Daarop verdween de gestalte en DE LEERLINGEN zeiden: 'Heer, wees ons arme zondaars genadig en barmhartig!'
[22] Vervolgens gingen zij stil en rustig op weg en kwamen, al tamelijk laat op de avond, bij de reeds bekende waard in het dal bij Jeruzalem. Toen hij hen zag en herkende, deed hem dat veel genoegen; maar toen hij Mij niet temidden van de broeders aantrof, werd hij erg bedroefd en vroeg hun waarom Ik ditmaal niet met hen meegekomen was.
[23] Toen zei PETRUS: 'Kijk, vriend, wij wilden naar dit feest gaan, opdat geen jood ons eventueel zou kunnen aanwrijven dat wij Samaritanen waren. Maar de Heer wilde ditmaal nog niet mee en liet ons alleen gaan, omdat het voor ons altijd tijd was maar voor Hem de juiste tijd nog niet was gekomen; en zo zijn wij nu hier. De Heer Zelf bleef echter in Galilea achter, en wel niet ver van Kapérnaum, waar Hij ons ook beslist weer zal verwachten.'
[24] DE WAARD zei: 'Dat geloof ik nauwelijks, want Hij is waarachtig eeuwig ondoorgrondelijk in Zijn geheime raadsbesluiten! Overmorgen is het de grote sabbat; wie weet of Hij niet nog eerder in de tempel komt dan wij de voorhoven zullen betreden!'
[25] PETRUS zei: 'Bij God zijn zeker alle dingen mogelijk, maar dit is iets wat ik nu weer nauwelijks geloof. Maar nu eerst, beste vriend, - kunnen wij vandaag onderdak bij je krijgen?'
[26] DE WAARD zei: 'O zeker; want bij mij is nog ruimte genoeg! Uit grote liefde en achting voor jullie en ook voor mijn Meester en Heer geef ik jullie alles gratis zolang je maar bij mij wilt blijven!'
[27] Daarop werd meteen voor een goed avondmaal gezorgd; maar geen van de broeders had veel lust in eten en drinken, want in hun hart voelden zij nog steeds brandende wroeging over hun gedrag tegenover Mij in Kapérnaum.
[28] Na de maaltijd vertelden zij de waard veel over Mijn reizen en op die manier bleven zij vrijwel de hele nacht wakker; en door over Mij te spreken hadden zij het ook minder moeilijk. Pas tegen de ochtend sliepen zij in en werden al gauw wakker. Deze dag brachten zij voor de helft nog bij de waard door, de andere helft echter in Bethanië bij Lazarus, die Mij ook erg miste; maar de vele verhalen over Mijn daden en lessen tijdens Mijn reizen in groot-Galilea vervingen enigszins Mijn aanwezigheid.
[29] Nadat echter, zoals nu verteld werd, Mijn broeders naar het feest waren vertrokken, ging Ik een dag later ook op weg naar Jeruzalem, vertelde echter niemand waarheen Ik ging, hoewel de waard en de hoofdman Mij dringend daarnaar vroegen; want Ik Zelf wilde niet ruchtbaar laten worden dat ook Ik in het geheim naar Jeruzalem naar het feest ging. {Joh. 7, 10) Ik ging dan ook alleen over afgelegen wegen en had slechts -heel begrijpelijk -zeer korte tijd voor deze reis nodig.
[30] Op de dag van het feest, toen al Mijn leerlingen en broeders die vroeg op het tempelplein waren aangekomen, doorjoden die Mij goed kenden opgemerkt werden, dachten deze joden: ' Aha, dat zijn immers de leerlingen van de Nazareeër! Dan zal Hij Zelf ook wel hier zijn!'
[31] En daarom zochten zij Mij links en rechts en vroegen ook aan verschillende leerlingen waar Ik toch wel was. {Joh. 7,11)
[32] En DE LEERLINGEN zeiden: 'Dit keer weten wij niet waar Hij is; want wij zijn alleen naar dit feest gegaan en Hij bleef ergens in Galilea.'
[33] Toen begonnen de joden onder elkaar hevig te mompelen, en men opperde heel wat verschillende meningen en vragen betreffende Mijn persoon.
[34] VELEN zeiden: 'Deze man is erg vroom, en God heeft hem alle gaven van de profeten geschonken zoals eens aan Mozes, en alleen hij is geschikt om ons van het juk van de heidenen te verlossen!'
[35] ANDEREN zeiden: ' Als hij dat zou zijn, dan hoefde hij niet bang te zijn voor de Fanzeeën en schriftgeleerden, en zou hij naar dit feest gekomen zijn en ons eens duidelijk uitgelegd hebben wat hij eigenlijk wil! Maar zoals bekend is hij meer een vriend van de Romeinen en Grieken, en daarom kan hij bij ons joden niet veel aanhang vinden.'
[36] En WEER ANDEREN kwamen erbij en zeiden -maar natuurlijk niet al te hard -: 'Ach wat, hij is niets anders dan een verkapte Esseen, in het bezit van alle toverkunsten, en hij verleidt op een heel nette manier het volk!'
[37] Niemand durfde echter te openlijk iets tegen Mij te laten horen, uit angst voor al die joden die vast in Mij geloofden en op Mij hoopten. (Joh. 7, 13)
[38] Maar temidden van het drukke feestgewoel en het bedwelmde en onzinnige volk ging Ik, door niemand herkend en opgemerkt, de tempel binnen.
«« 146 / 248 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.