De rijke visvangst. De heerlijk smakende edelvissen

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)

«« 50 / 248 »»
[1] (DE HEER:) 'Maar we moeten ons nu klaar gaan maken voor het vissen; want daarvoor is het precies de goede tijd.'
[2] DE WAARD zei: 'Omdat U, o Heer, het zegt, zal het nu wel de beste tijd zijn; maar anders, volgens onze vissersregel, zou het nu eigenlijk de ongunstigste tijd zijn, omdat de vissen nu gelijk met de ondergaande zon de diepte opzoeken en er dus aan de oppervlakte niet veel vis meer aanwezig is.
[3] IK zei: 'Juist daarom gaan we nu vissen, en dan zal blijken dat wij ook van het vissen meer afweten dan de andere vissers. Overdag en bij windstille zee kan iedereen vissen, maar 's avonds en bij een zeer onrustige zee vissen kan buiten Mij thans wel geen enkele visser meer. Dus laten we nu gaan en ons vistuig klaarmaken!'
[4] Daarop verlieten wij de kamer, namen het vistuig, dat uit een aantal grote treknetten bestond, maakten de vissersboten los, scheepten ons in en voeren ongeveer drie veldwegen * (* Veldweg = Griekse afstandsmaat van 192 m.) ver van de oever .
[5] Daar zei IK: 'Wel, werp de netten uit, houd ze goed strak, en laat de roeiers rustig naar de oever koersen, en aan de oever zal wel blijken of de ondergaande zon ons bij het werk gehinderd heeft!'
[6] Het gebeurde zoals Ik gezegd had, en toen we bij de oever kwamen waren de netten zo vol met voortreffelijke vissen, dat ze bijna begonnen te scheuren. Toen de vissers de vissen uit de netten in de viskaren wilden doen, bleek de ruimte te klein om alles op te nemen; ruim een derde deel van de vis moest in de samengebonden netten tussen de boten in het water blijven hangen.
[7] 'Nee', zei DE WAARD, 'zo'n vangst op dit tijdstip is ongehoord! O Meester, als U met nog tien keer zoveel leerlingen nog volle tien jaar in mijn huis zou wonen en eten, dan zou ik U daarmee de winst, die U mij vandaag door deze visvangst bezorgd hebt, niet kunnen vergoeden! Zie eens, mijn grote goed gebouwde huis met de vele, doelmatige bedrijfsgebouwen en alles wat daarin is -en ook met alle akkers, weiden, bossen, gemeenteweiden en wijngaarden -, is lang niet zoveel waard als deze haast ontelbaar vele, grote edelvissen, die anders maar zelden 's winters zo hier en daar gevangen worden. Als men er in het gunstigste geval tien vangen kan, is men zonder meer al een rijk man; want vissen van dit soort worden voor honderd zilverstukken per stuk door de Romeinen en Grieken vlot opgekocht, ingezouten en aan de hoven der koningen zeker voor driehonderd zilverstukken verkocht. Als U het goedvindt, o Meester, dan stuur ik mijn knechten er met een paar naar de stad naar de Romeinen en de Grieken, en dan kunt u zich ervan overtuigen met hoeveel geld zij al heel gauw terug zullen komen! ,
[8] IK zei: 'Doe dat in elk geval; maar zeg wel tegen al je mensen dat zij niet over Mij spreken, want dan zouden we heel snel opgescheept zitten met alle belangrijke Romeinen en Grieken! Laat voor ons avondmaal ook deze prachtige vissen klaarmaken, en zelfmoetje flink mee-eten, want tot op heden heb je alleen maar horen praten over de heerlijke smaak van deze vissoort, maar zelfheb je er nog nooit een geproefd. Pas wanneer je er nu eerst zelfeen zult eten, zul je merken waarom men zoveel geld voor deze vissen betaalt. En nu kun je je knechten wel met de vissen wegsturen; maar zij moeten die uit de netten nemen. Ook voor ons moeten die uit de netten genomen worden; laat de vis in de karen met rust! ,
[9] Toen ging de waard, besprak de zaak met zijn vele knechten, en ongeveer vijftig van hen namen ieder twee vissen, omdat drie teveel geweest zou zijn, en droegen die gezamenlijk naar de stad. Vlug gingen de knechten naar de Romeinen en Grieken, en toen deze de bekende edelvissen zagen, ontstond er een formele verkoop bij opbod zodat een vis van maar 40-50 pond voor tweehonderd zilverstukken verkocht werd.
[10] De Romeinen en de Grieken vroegen wel, evenals een aantal rijke joden, hoe ze toch op dit heel ongewone tijdstip aan zulke edelvissen gekomen waren.
[11] Maar de knechten zeiden dat ze van een onbekende visser het geheim in handen hadden gekregen zulke vissen ook buiten het winterseizoen te vangen, en de vissen waren het zekerste bewijs dat het geheim betrouwbaar was. Toen werden hun verder geen vragen gesteld en de knechten brachten de waard weldra zo'n grote hoeveelheid geld als opbrengst van de vissen, dat hij nauwelijks ruimte genoeg vond om al het geld onder te brengen en te bewaren.
[12] Inmiddels kwam ook onze nachtelijke maaltijd gereed en wij gingen aan de grote tafel zitten.
[13] Toen DE JOODSE GRIEKEN de goed toebereide vissen zagen, zeiden zij: 'Van deze bijzonder edele soort hebben wij er slechts eenmaal één te eten gekregen, en nu ligt er zo'n groot aantal voor ons! 0, dat is echt teveel van het goede! 0 Meester, dat is ook Uw vlees en bloed zoals de waard dat zo goed heeft uitgelegd; want zonder Uw woord en zonder Uw wil zouden wij vast nooit, zo'n maaltijd gekregen hebben! Ja, hier zie je duidelijk waartoe de liefde, de wijsheid en de almacht van God allemaal in staat is! O, wat is de mens toch helemaal niets bij U vergeleken, o Heer en Meester!'
[14] IK zei: 'Zo is het bepaald niet; want het is immers juist de wil van de Vader dat ieder mens net zo volmaakt zal worden als Hij Zelf in de hemel volmaakt is. En de tijd zal leren dat Mijn echte leerlingen nog grotere dingen zullen doen dan die Ik nu doe! Die tijd is echter nog niet gekomen maar zal niet zo erg lang meer op zich laten wachten. - Nu houden we daar echter over op en eten en drinken zoveel we lusten en nodig hebben!
[15] Zolang de bruiloftsgasten de bruidegom bij zich hebben, moeten ze niets te kort komen; want zij zullen als de bruidegom zal zijn opgevaren naar vanwaar Hij gekomen is, nog genoeg te doorstaan krijgen. De ware bruidegom ben Ik, en die in Mij geloven zijn ware bruiden en bruiloftsgasten tegelijk. Wees daarom nu vrolijk en blij van zin!'
[16] Daarop tastten allen flink toe en aten en dronken met veel genoegen en werden daarbij heel opgewekt.
[17] EEN JOODSE GRIEK zei bij het eten van de vis: 'In Kis bij Kisjonah hebben we ook edelvis gegeten die erg goed was; maar die was niet te vergelijken met deze, en toch is het hier dezelfde zee en hetzelfde water?!'
[18] IK zei: 'Dat zeker, -maar niet dezelfde bodem! Deze vissen zijn zeldzaam en komen in de natuur alleen maar in deze streek voor. Zij voelen zich merendeels slechts in diep water thuis, waar zij dan ook hun voedsel vinden dat bestaat uit een soort diepzee planten. Die planten komen echter alleen maar hier voor en wel over een oppervlak van duizend akkers; verder is de bodem van de zee tot in de verre omtrek leeg, en deze vis komt daar niet voor. - Maar laten we nu eten en drinken! ,
«« 50 / 248 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.