Historische opmerkingen over het Davidshuis (21.3.1861)

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)

«« 123 / 220 »»
[1] Daarop liepen we door alle vertrekken, die met allerlei kostbaarheden versierd waren.
[2] Toen we daarna weer in onze eetzaal kwamen en aan de tafel gingen zitten, die nog goed voorzien was van allerlei spijzen en dranken, en sommigen nog iets aten en dronken, zeiden de Romeinen: 'Werkelijk, dit is een waar koningshuis en het getuigt van de vroegere grootheid van het joodse volk! Alleen één ding vragen wij ons af met betrekking tot de geschiedenis; namelijk hoe dit huis in de tijd van de Babylonische overheersing, die toch lang na koning David veertig volle jaren geduurd heeft, gespaard gebleven is! Want zoals men kan lezen heeft de koning van Babylon dit land veroverd en Jeruzalem en de tempel vernietigd en zich vervolgens ook meester gemaakt van alle schatten van dit land en ze naar Babylon gesleept. Wist hij toen niets van de grote schatten van dit opmerkelijke oude koningshuis?'
[3] De waard zei: 'Volgens de kroniek van dit huis hebben de Babyloniërs dit huis gespaard! Want ten eerste gingen ze toch hoofdzakelijk alleen in de tien steden in en om Jeruzalem te keer en ook in Samaria en in Galilea. Deze streek rond Bethlehem, die er destijds nog zeer armzalig uitzag, spaarden ze meer en namen een matig losgeld; en de bewoners voerden ze niet in gevangenschap mee, maar ze verlangden van hen alleen onderdanigheid, volledige erkenning van de heerlijkheid van Babylon en de jaarlijkse betaling van het tribuut. Wie daar gewillig mee instemde en hun het verlangde op de vastgestelde tijd betaalde, werd dan met rust gelaten; maar waar de Babyloniërs op hardnekkig verzet stuitten, werd natuurlijk alles met de grond gelijk gemaakt en huizen en steden werden geplunderd en verwoest. Maar dat was in Bethlehem niet het geval en daarom staat het oude Bethlehem er nog zoals het in de tijd van David gebouwd is, en zo ook dit huis. Bovendien had God deze streek, die nog altijd God de Heer het meest trouw gebleven is ook niet zo hard laten teisteren als het trotse oude Jeruzalem en de tien rijke handelssteden, die veel goud en zilver bezaten. Dat is, denk ik, dan ook de reden, waarom de Babyloniërs zich hier milder gedragen hebben dan in de andere steden en plaatsen.'
[4] Agricola zei: 'Ja, ja, zo zal het zijn; want toen de Babyloniërs heersers over dit grote joodse rijk waren geworden, konden ze het immers redelijkerwijs niet ontdoen van alle arbeidskrachten. Als ze dat gedaan hadden en het land ontvolkt hadden, door wie hadden ze zich dan het tribuut kunnen laten betalen? Maar dat ze de meesten van de destijds vooraanstaanden als gijzelaars in gevangenschap meegesleept hebben naar Babylon, is heel zeker en waar, en zo kan deze plaats en deze streek, waar het volk zich rustig en zonder verzet overgaf, ook meer gespaard gebleven zijn. Wij Romeinen, die als soldaten en veroveraars ook beslist niet zo barmhartig met de veroverden omgaan, doen dat ook en betonen ons tegenover een volk of tegenover een stad of gemeente, die zich vrij en vriendelijk aan ons overgeeft, nooit als vijanden, maar dadelijk als vrienden.'
[5] Hierop vroeg de waard aan de Romeinen om thuis niet te verraden wat ze hier gezien hadden.
[6] Agricola zei: 'Maak je daar geen zorgen over, want het eigendomsrecht is ons Romeinen heilig en onze wetten slaan dieven, rovers, moordenaars en verraders aan het kruis! Bezit daarom geheelonbekommerd wat je hebt en wees naar vermogen goed voor de armen, zoals de Heer en Meester je aangeraden heeft, dan zul je rust hebben; want ook wij Romeinen geloven in de Heer en in de vervulling van Zijn beloften.'
[7] Na deze woorden van de Romein stonden we van tafel op, begaven ons weer naar buiten en begonnen ons gereed te maken voor de terugkeer naar Bethanië, waar de waard natuurlijk niets van wilde weten. Maar omdat wij daar toch op stonden, vroeg hij ons om tenminste nog een uur bij hem te blijven. Dat deden wij dan ook, spraken met elkaar nog over enkele dingen en begonnen daarna, begeleid door de waard, aan de terugweg. De waard, zijn vrouw, zijn kinderen en ook zijn moeder en de genezen knecht bedankten Mij nog vóór ons vertrek allerhartelijkst en vroegen Mij om hen niet te vergeten, wanneer ze weer ziek zouden worden. Dat verzekerde Ik hun, gaf hun Mijn zegen en liet ze toen weer gaan op de waard na, die, zoals reeds opgemerkt, ons naar Bethanië begeleidde.
«« 123 / 220 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.