De twee hoogmoedige Farizeeën uit Jeruzalem in Essea

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)

«« 207 / 220 »»
[1] Toen de dertig de herberg, waar Ik verbleef, verlieten, waren wij weer een poosje onder elkaar, en Ik gaf Roclus allerlei aanwijzingen wat hij in de toekomst moest doen, als er toch nog mensen op het idee zouden komen om hun dode kinderen naar Essea te brengen om ze weer tot leven te laten wekken. Ik verbood hem echter niet om in een enkel geval, wanneer degenen die hem erom vroegen een sterk geloof aan de dag legden, deze of gene weer op te wekken; maar hij moest zich altijd eerst in de geest tot Mij wenden, dan zou Ik hem laten weten of die daad uitgevoerd of achterwege gelaten moest worden. Roclus nam dat ook zeer dankbaar aan.
[2] Terwijl wij echter nog zo praatten, kwam er een bode van de wonderburcht naar ons toe in de herberg, om te zeggen dat er zojuist twee hoge Farizeese oudsten uit Jeruzalem in de burcht gekomen waren met schitterend gevolg die onmiddellijk en uiterst dringend met de overste zelf wensten te spreken.
[3] Maar Ik zei: 'Bode, ga naar die blinden en zeg hun dat er nu heel veel mensen in Essea verblijven die ook de overste willen spreken. De overste weet wel wat hij te doen heeft en waar de nood het hoogst is, en laat zich in zijn goed geordende dagelijks werk dus niet storen door een paar Farizeeën, die hun concubines en enkele schandknapen ter genezing hierheen gebracht hebben, zij het ook in prachtige kleren. Zij moeten maar wachten, zoals zelfs koninklijke personen en families dat moeten doen.'
[4] De bode boog en ging en bracht dit woordelijk aan de beide Farizeeën over, die daardoor hoogst beledigd waren en er bij de bode op aandrongen hun te zeggen waar de overste verbleef.
[5] Maar de bode zei: 'Ik ben geen heer, maar slechts een knecht, en ik moet mijn heer gehoorzamen; hij heeft mij ten strengste opgedragen om zonder dat hij het wil aan niemand, zelfs niet aan een keizer, te vertellen waar de heer zich ophoudt of wat hij eventueel doet; ik kan en mag dus ook tegen jullie niet zeggen waar de hoge overste zich nu bevindt. Ga maar naar de herberg en wacht daar jullie beurt af! Want hier bij ons is ieder mens gelijk en een vorst heeft niet de minste voorrang boven een bedelaar!
[6] Toen zei één van de beide Farizeeën, die daardoor erg in zijn trots gekrenkt was: 'Hoe durf jij zo tegen ons te spreken! Is deze toverburcht soms meer dan de tempel van Jehova in Jeruzalem? Terwijl daar op zo'n onderscheid wel degelijk wordt gelet!'
[7] De bode zei: 'Daar heb ik niets mee te maken! Bij jullie kunnen jullie als heren naar eigen believen en wetten je gang gaan, hier beschikken wij volgens onze wetten en wij erkennen niemand als heer dan God en ook degene die ons door God Zelf tot overste is gegeven en gesteld! Daarom doet God hier ook grote tekenen, en de Farizeeën zelf moeten hier hulp zoeken, omdat zij die in Jeruzalem niet hebben en niet kunnen vinden. En ik als bode ben nu uitgesproken, en jullie kunnen gaan zoals jullie gekomen zijn, als jullie niet willen of kunnen wachten!'
[8] Daarop keerde de bode de Farizeeën en hun fraaie gevolg de rug toe, en deze konden niets anders doen dan naar een herberg gaan en daar wachten tot zij geroepen werden.
[9] En Roclus bedankte Mij nogmaals, omdat Ik hem nu voor de Farizeeën behoed had.
[10] Daarop vroeg Simon Juda Mij: 'Heer en Meester, wij hebben nu nog een paar uur tot de middag! Zou het niet raadzaam zijn om nogmaals naar buiten te gaan? Want als wij aldoor hier blijven, zal er weldra weer iets gebeuren dat ons onaangenaam kan treffen. En ik heb het gevoel dat die twee Farizeeën zich voorgenomen hebben om de overste van herberg tot herberg te gaan zoeken; en als zij hierheen zouden komen, zou dat voor U, voor de overste en ook voor ons niet aangenaam zijn. Maar daarmee wil ik zeker geen advies geven, maar ik vroeg alleen Uw mening.'
[11] Ik zei: 'Daarom blijven wij juist hier, want Ik wil dat misbruik, het roven van schatting, helemaal uit de wereld helpen en daar heb Ik vanmorgen al de basis voor gelegd.
[12] Die twee Farizeeën zijn onder andere ook hierheen gekomen om van de straatrovers hun aandeel op te eisen, omdat deze straatrovers onder bescherming van de tempeldienaren en van Herodes hun straatschenderij mogen bedrijven als ware het wettelijk geoorloofd.
[13] De genezing van hun concubines en van de schandknapen is dus eigenlijk niet de echte reden dat de beide Farizeeën hierheen zijn gereisd, maar het opeisen van hun aandeel van de straatroof; als ze die hebben, zullen zij zelf onmiddellijk vertrekken en de zieken hier in behandeling laten. Zij wilden evenwel met Roclus in het geheim graag een paar woordjes wisselen, met de bedoeling dat hij de zieken zonder betaling onder zijn hoede neemt om hen, indien mogelijk en uitvoerbaar, in plaats van te genezen liever op een goede manier naar de lieve eeuwigheid te helpen; want deze mensen zouden hen in Jeruzalem mettertijd gemakkelijk een slechte naam kunnen bezorgen in de ogen van het volk. Maar als zij eenmaal begraven zouden zijn, zouden de tempeldienaren niets meer van hen te vrezen hebben en zich geen zorgen meer hoeven maken! Als de overste zich echter, ondanks alle voordelen die hem in ruil daarvoor toegezegd zouden worden, niet zou lenen voor zo'n werkje van echt satanische naastenliefde, zou hij hen weliswaar kunnen genezen, maar hen daarna niet meer naar Jeruzalem terug kunnen laten reizen, maar ergens anders heen, bijvoorbeeld naar Egypte, Perzië of zelfs naar India.
[14] Kijk:, dat zijn de tempeldienaren van plan en daarom zullen zij ook, zodra ze de meegenomen zieken in de herberg ondergebracht hebben, de overste met alle ijver gaan zoeken en hem hier ook vinden, omdat zij er via één van degenen die hier genezen zijn snel en gemakkelijk achter zullen komen waar onze vriend Roclus zich bevindt.'
[15] En kijk, dat is dan ook goed; want juist bij die gelegenheid zal de overste hun dat kunnen voorhouden zoals Ik hem dat in het hart en in de mond zal leggen, en dan wordt er aan de straatroverij een eind gemaakt. En de zieken die zich hier nu onder het gezag van de Essenen bevinden, zullen tegen hen en de hele tempel getuigen; en dat beslist des te meer, als zij van de overste zullen horen wat voor prijzenswaardige helse bedoelingen de beide tempeldienaren met hen hebben!
[16] Daarom moet Roclus ook eerst luisteren naar wat zij tegenover hem naar voren zullen brengen, natuurlijk in het bijzijn van de andere broeders Essenen, die hier nu aanwezig zijn en die hem vervolgens bij de zieken als getrouwe getuigen goede diensten zullen bewijzen.
[17] Als de bedoelingen van de tempeldienaren op deze manier onthuld worden, zullen zij heel gedwee zijn en graag ieder materieeloffer brengen, hoe groot ook, om maar niet voor een Romeinse rechter gebracht te worden.
[18] Het is daarom heel goed dat het nu zo loopt als Ik allang voorzien heb; want zodoende zal Essea voor zichzelf een duurzame bescherming tegen de valse vervolgingen van de tempel in het leven roepen en zich een aan alle kanten veilige toegang bezorgen.
[19] Wanneer die twee echter naar deze herberg zullen komen, zal Ik broeder Roclus wel te kennen geven dat hij samen met de andere broeders naar buiten naar de binnenplaats moet gaan en de kwestie op een passende en vruchtbare manier met hen moet afhandelen. Binnen een uur na de middag zal alles al in orde zijn en dan zullen wij ons middagmaal heel rustig kunnen gebruiken en daarna pas naar buiten gaan, wanneer de twee tempeldienaren deze plaats in allerijl verlaten zullen hebben, Begrijp jij nu, Petrus, waarom Ik niet vóór het middagmaal naar buiten wil gaan maar hier in de zaal wil blijven?'
[20] Petrus zei: 'Nu begrijp ik dat maar al te goed, helder en zuiver, Wij danken U voor deze toelichting.'
[21] Nu pas stond Roclus op, die tijdens Mijn openlijke beschrijving van de redenen, waarom de twee tempeldienaren met hun zieken naar Essea gekomen waren, van verontwaardiging bijna had willen opspringen en vol woede die twee direct gevangen had willen nemen, en zei, door en door opgewonden: 'O Heer en Meester! Al had ik maar een heel klein beetje van Uw macht in mij, dan zouden die twee er werkelijk niet zo gemakkelijk vanaf komen! Hoe is het mogelijk dat U, Almachtige en zeer Rechtvaardige, die straatschenderij van de ergste duivels in mensengedaante met alle geduld zolang kunt aanzien en hun echt satanische plannen nog vaak genoeg daadwerkelijk kunt laten lukken?
[22] Het laten voortbestaan van de tempel in Jeruzalem, die allang tot een echt rovershol is geworden, samen met zijn ellendig priestergespuis, dat is teveel geduld! Deze schanddaden worden onder het volk van dag tot dag zichtbaarder en meer bekend, en daarom valt het volk buiten zijn schuld ook steeds meer af van het geloof in een enig ware God, en gaat het over naar de veel verstandiger en betere heidenen!
[23] Maar U, o Heer en Meester, bent uiterst wijs en weet het beste waarom U zoiets toelaat! Maar als die twee komen, vul mijn hart, o Heer, dan met geduld, zodat Ik in staat zal zijn om te verdragen wat zij tegenover mij naar voren zullen brengen!'
[24] Ik zei: 'Maak je daar maar geen zorgen om; want tenslotte zul je heel goed met hen kunnen praten en hen mogelijkerwijs voor de waarheid en de goede z,aak van het leven winnen! Zie, hier onder Mijn leerlingen bevinden zich ook verscheidene bekeerde Fanzeeën, die nu reeds in de volle waarheid van het innerlijke leven staan, en het is nog niet zo lang geleden dat zij Mij lichamelijk naar het leven stonden, omdat Mijn woorden tegen hen getuigden.
[25] De maat van de tempelgruwelen zal echter weldra vol worden en voordat er nog zes keer tien jaar zullen verlopen, zal men nauwelijks meer de plaats kunnen vinden waar Jeruzalem en de tempel gestaan hebben. Mijn geduld en lankmoedigheid zijn weliswaar groot en bijna onbegrensd, maar op de hemellichamen toch niet oneindig! Mijn wil, die te boosaardig geworden werelden vernietigd heeft, kan ook steden en volkeren vernietigen, als de maat van hun gruwelen vol is geworden. -Maar laten we daar verder niet meer over spreken, Jij en je broeders kunnen nu wel naar buiten naar de binnenplaats gaan; want die twee zullen niet lang op zich laten wachten!'
[26] Toen Roclus dat van Mij hoorde, stonden hij en de andere broeders op en gingen direct naar de binnenplaats. Maar de waard begon met de zijnen aan het bereiden van een goed middagmaal.
«« 207 / 220 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.