Roclus geneest de zieken

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)

«« 210 / 220 »»
[1] Na deze woorden begaven allen zich naar de herberg op het grote plein.
[2] Toen zij daar in de zaal kwamen waar zich een aanzienlijk aantal zieken bevond, maar waar ook de roverhoofdlieden reeds op de twee Farizeeën wachtten om hun rekening met hun te vereffenen, zei Roclus eerst tegen de zieken: 'Ik ben de overste van deze plaats en van God de Heer heb ik de wonderbaarlijke macht om jullie allemaal te helpen, zoals ik vandaag al velen geholpen heb, waar jullie al van gehoord hebben; maar zeg mij zonder enige schroom, hoe jullie voornamelijk aan jullie lichamelijke kwalen gekomen zijn!'
[3] Toen de knapen dit verzoek gehoord hadden, zeiden zij: 'Heer, als wij niet meer naar Jeruzalem terug hoeven te keren en door u in bescherming genomen worden, willen wij alles zeggen; maar als wij weer naar Jeruzalem terug moeten, dan betekent het minste of geringste wat wij zeggen voor ons de dood, want die hangt ons allemaal heel zeker boven het hoofd!'
[4] Roclus zei: 'Wel, dan hoeven jullie je geen van allen zorgen te maken, maar wel degenen die jullie bedreigd hebben; ik zal voor jullie zorgen! Spreek daarom zonder vrees en schroom!'
[5] Hierop begonnen de knapen heel openhartig te vertellen welke schanddaden de tempeldienaren met hen bedreven hadden en nog steeds met veel jongens bedreven, en dat er ook al veel om het leven waren gekomen en er nog velen zouden volgen.
[6] Nogmaals zei Roclus: 'Zo! Zo hoort men nog eens prijzenswaardige dingen over de tempel van Jehova en Zijn dienaren! Maar nu is het goed, lieve, arme kinderen, jullie zullen geholpen worden. En nu, meisjes en vrouwen, moeten jullie spreken!'
[7] Ook die vroegen vooraf om bescherming, omdat ook zij, net als de knapen, gevaar liepen.
[8] Roclus zei: 'Wat ik de knapen beloofd heb, geldt ook voor jullie, en daarom kunnen jullie ook vrijuit en openlijk spreken!'
[9] Toen begonnen zij te vertellen, waarbij zelfs de roverhoofdlieden de haren te berge rezen, vooral toen enkele meisjes en vrouwen hun lichaam ontblootten om de afschuwelijke verminkingen aan hun lichaam te laten zien, die het gevolg waren van de onbegrensde geilheid van de tempeldienaren.
[10] Toen Roclus zich in het bijzijn van getuigen van alles overtuigd had, keek hij buitengewoon ernstig getroffen de twee Farizeeën aan en ook hun dienaren, die hun trouw dienden en ook aanwezig waren, en zei: 'Nee, zoiets heeft zich sinds het begin van de wereld nog niet voorgedaan! Terwijl er van zo'n gedrag en handelwijze in de tempel sprake is, zeggen jullie tegen mij dat ik de tempel gelasterd heb, omdat ik hem, zoals het er nu mee gesteld is, met het volste recht een rovershol en een moordkuil noemde?! O jullie ellendigen! Wat voor duivel heeft jullie eigenlijk in de wereld gezet en tot priesters van Jehova aangesteld en gewijd? Maar wacht maar! Ik kan jullie nu al verzekeren dat zelfs de keizer hiervan volledig op de hoogte gesteld wordt! Wat hij vervolgens zal doen krijgen jullie misschien al heel gauw te horen. Maar door mij zal nog maar heel weinig met jullie gesproken worden!'
[11] Hierop wendde Roclus zich tot de zieken en zei: 'In de naam van jehova, Die nu in deze tijd in de persoon van Jezus van Nazareth tot ons mensen is gekomen, maar door de slechte en blinde Farizeeën gehaat en vervolgd wordt omdat Hij tegen hen getuigt, en Die mij ook de macht verleend heeft om alle zieken enkel door mijn geloof en wil te genezen, houd ik mijn handen boven jullie en zeg: wees volkomen genezen!'
[12] Na deze aanroep werden zij als het ware in één klap allemaal zo volkomen genezen, dat aan hun lichamen niet het kleinste litteken van verminking meer te bespeuren viel - en allen die hen bekeken, zelfs de roverhoofdlieden niet uitgezonderd, zeiden hardop en openlijk: 'Dat kan alleen de kracht van God, en niet een mens. Lof, prijs en eer zij daarom alleen aan Hem, en de grootste dank, omdat Hij de daden van de tempeldienaren in Jeruzalem in ons bijzijn onthuld heeft en wij nu helemaal weten wat wij van hen moeten denken!'
[13] Ook de genezenen dankten met tranen in hun ogen en keerden hun gezichten van de nijdige Farizeeën af
[14] Daarop zei Roclus tegen de twee Farizeeën: 'Dit is nu gedaan in naam van de Heer, -en laten wij nu met die andere zaak verder gaan!'
[15] Omdat de twee Farizeeën wel wisten wat Roclus nog meer van hen verlangd had, zeiden zij tegen de overste Roclus: 'Stel nu het bedrag vast dat jij nodig acht voor het levensonderhoud van deze in totaal ongeveer twintig personen, dan betalen wij je dat hier! Maar wat de straatroof betreft ben jij zelf een heer en kunt zelf onderhandelen met de mannen die hier aanwezig zijn. Van onze kant zullen wij voor altijd van al het overige afzien; want ook wij beginnen nu ons grote onrecht in te zien en zullen ons zoveel mogelijk inspannen om het goed te maken.
[16] Als wij thuis komen zal ons eerste streven erop gericht zijn om afstand te nemen van de tempel; want wij hebben Gods kracht onmiskenbaar zien werken en ook van jou, wijze en werkelijk van Jehova's geest vervulde man, de zeer verdiende scherpe vermaningen gehoord. Het licht van het geloof is ontwaakt en van nu af aan zullen wij de rest van ons leven dan ook anders gebruiken dan tot nu toe het geval is geweest, Moge God de Heer onze vele zonden vergeven, die wij niet meer ongedaan kunnen maken! En wees nu zo goed het bedrag voor het levensonderhoud van deze mensen vast te stellen, dan zullen wij het je onmiddellijk overhandigen!'
[17] Roclus zei: 'Jullie hebben achthonderd pond goud bij je en ook nog tweeduizend pond zilver. Voor jullie reis naar huis zullen jullie nauwelijks een honderdste deel van je zilver nodig hebben, laat dus de achthonderd pond goud en nog duizend pond zilver hier voor het levensonderhoud van deze, laten we zeggen, eenentwintig personen, zodat jullie daarmee toch een klein beetje van jullie misdaad aan deze mensen tegenover God goedgemaakt hebben! Maar als jullie zelf nog meer willen doen, zal dat in Gods ogen een voordeel voor jullie zijn.'
[18] De twee zeiden: 'Met honderd pond komen wij wel thuis, en wij laten bij die duizend pond zilver ook nog die negenhonderd pond hier; en mochten deze wonderbaarlijk genezen mensen mettertijd meer nodig hebben, dan zullen wij hun dat vanuit Jeruzalem hiernaartoe laten brengen.'
[19] Roclus zei: 'Dat zal niet nodig zijn, en jullie zullen thuis veel goed te maken hebben! Het bedrag dat jullie hier achterlaten is meer dan voldoende voor deze mensen, omdat ik er ook voor zal zorgen dat zij door de vlijt van hun handen heel goed hun brood zullen kunnen verdienen; want het is voor ieder mens nuttiger dat hij door te werken in zijn eigen onderhoud voorziet, dan dat hij door pure rijkdom in ledigheid zijn medemensen tot last wordt.'
[20] Daar waren ook de genezenen het volkomen mee eens, en de twee begaven zich met Roclus naar een zijkamer, waar zij hun goud en zilver bewaard hadden, en overhandigden hem de eerdergenoemde som voor zichzelf hielden zij echter alleen de honderd pond.'
[21] Daarop kwamen ze de zaal weer in en vroegen de genezenen om vergeving, en ook aan Roclus.
[22] Daarop zei Roclus: 'Zijn vijanden vergeven, ook wanneer zij hun onrecht met willen inzien en goedmaken, is God welgevallig; en zo zijn wij volgens Gods wil des te meer verplicht om dat te doen tegenover die vijanden, die het onrecht dat zij ons aangedaan hebben berouwvol inzien en de vaste wil opvatten om het voorzover mogelijk weer goed te maken. Daarom zij jullie beiden door ons alles vergeven; maar kijk ook op andere plaatsen om jullie heen, en maak ieder onrecht goed dat jullie wie dan ook aangedaan hebben, dan zal God de Heer jullie ook barmhartigheid betonen wanneer jullie je grote zonden, die je aan de mensen hebben begaan, niet meer kunnen goedmaken, omdat zij zich niet meer onder de levenden aan deze zijde bevinden!'
[23] De twee beloofden al het mogelijke te doen, namen daarop het hunne en begaven zich met hun dienaren direct op de terugweg.
«« 210 / 220 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.