Bij de pleegkinderen van de Essenen

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)

«« 219 / 220 »»
[1] Pas toen gingen wij de inwendige ruimten binnen, die in ieder opzicht, werelds beschouwd, prachtig waren. Wij kwamen dus ook bij de kinderen, die ons vriendelijk tegemoet snelden om ons te begroeten zoals het hun hier door de opvoeders bijgebracht was, en Ik vroeg sommigen van hen hoe het hun hier beviel.
[2] Toen antwoordden verscheidene jongens: 'O zeer goede heer, hier gaat het ons goed; maar af en toe gebeurt het dat de een of ander, die wij liefhadden, uit ons midden weggehaald wordt -en die komt dan nooit meer terug -en dat maakt ons vaak heel verdrietig, omdat wij van niemand te weten kunnen komen wat er met hem gebeurd is. Is hij omgebracht of verkocht, of is er iets anders met hem gebeurd? Kortom, dat geeft ons oudere kinderen, die ook reeds kunnen denken, heel vaak een ongerust gevoel in ons hart, en dan is onze toestand als een marteling. Maar zegt u ons toch wat er met die kinderen gebeurt, die voor altijd bij ons weggehaald worden!'
[3] Ik zei: 'Lieve kleinen, wees niet bang! Met alle kinderen die hier weggehaald zijn gaat het in aards opzicht goed; want zij zijn uitstekend ondergebracht en worden door degenen die hen opgenomen hebben als kinderen bemind en verzorgd. Maar in geestelijk opzicht gaat het met de meesten minder goed, omdat zij voor het merendeel aan rijke heidenen zijn meegegeven.
[4] Het grootste geluk van de mensen bestaat er echter enkel en alleen uit dat zij reeds in hun vroege kinderjaren de ene en enig ware God kennen en Hem als de meest ware en beste Vader van alle mensen boven alles leren liefhebben. Maar de heidenen kennen deze Vader niet, omdat zij van ouders afstammen die Hem ook niet gekend hebben. En kijk, zulke kinderen, die uit jullie midden aan de duistere heidenen zijn meegegeven, zijn er in geestelijk opzicht slecht aan toe, omdat zij onder de heidenen hun ware Vader in de hemel, die een eeuwige geest is vol goedheid, liefde, wijsheid en eindeloze macht, niet kunnen leren kennen en boven alles liefhebben.
[5] Maar van nu af aan, Mijn liefste kinderen, hoeven jullie geen angst meer te hebben; want voortaan zal niemand meer uit jullie midden weggegeven worden, maar jullie zullen allemaal hier blijven en de ware Vader van alle mensen leren kennen en boven alles liefhebben, en jullie zullen daarna als vrije en wijze mensen onder de andere mensen veel goeds en bovendien veel nuttigs kunnen verrichten. Wees nu dus allemaal opgewekt en vrolijk en volgzaam tegenover jullie leraren, dan zal de Vader in de hemel voor jullie zorgen, zodat jullie tijdelijk en eeuwig in het rijk van de Vader in de hemel buitengewoon gelukkig worden! Dat het zo met jullie zal gaan, zal jullie overste Roclus jullie ook zelf vertellen. - Zijn jullie, Mijn lieve kinderen, daar nu mee tevreden?'
[6] Een jongen, die erg verstandig was zei: 'O goede heer, met u zouden wij wel heel tevreden zijn; maar wat u nu gezegd heeft, heeft de strenge overste nog niet gezegd, en zolang hij zwijgt zijn wij nog niet veilig. Zeg tegen hem dat ook hij ons getrouw en waarachtig zo'n troost moet geven, dan pas zullen wij helemaal blij kunnen zijn!'
[7] Ik zei: 'Hij zal het jullie op het juiste moment wel zeggen. Maar Ik ben immers een Heer, die veel macht heeft, ook over jullie overste, en wat Ik zeg en wil, zal hij ook doen. Daar kunnen jullie in vol vertrouwen zeker van zijn.
[8] De jongen zei: 'Bent u soms de keizer van Rome, omdat u als heer ook zeggenschap heeft over onze heer?'
[9] Ik zei: 'Ja, Mijn lieve kinderen, Ik ben een nog geweldig veel grotere Heer dan de keizer van Rome; maar de grootheid van Mijn heerlijkheid zouden jullie nu nog niet kunnen begrijpen! Roclus zelf zal jullie op de juiste tijd alles heel duidelijk tonen, en dan zullen jullie wel begrijpen hoe Ik een echte Heer over jullie overste en ook over de keizer van Rome ben, en dan zullen jullie Mij pas echt loven en prijzen en een grote vreugde voelen omdat Ik jullie nu Zelf bezocht heb.'
[10] Hierop verzekerde ook Roclus terwijl hij hen vriendelijk aankeek, dat hij alles heel precies zou doen wat Ik hun zojuist beloofd had.
[11] Pas na deze belofte van Roclus werden de kinderen helemaal rustig en geloofden dat het zo zou gebeuren.
[12] Daarop zegende Ik de kinderen en drukte hen aan Mijn hart en liefkoosde ze, en wilde toen gaan; maar de kinderen, die liefde en vertrouwen voor Mij gingen voelen, omringden Mij en vroegen of Ik nog een poosje bij hen wilde blijven.
[13] En Ik zei: 'Ja, deze vragers kan Ik niets weigeren en wil daarom nog een halfuur bij hen blijven.'
[14] Toen de kinderen dat van Mij hoorden, waren ze opgetogen, en de jongen vroeg Mij vol vertrouwen: 'O lieve en heel goede, grote heer! U hebt ons zojuist iets gezegd over de goede geestelijke Vader in de hemel, dat wij Hem moeten leren kennen en boven alles leren liefhebben. Ja, dat zullen wij ook heel zeker, als wij Hem maar eenmaal gezien hebben! Maar hoe zullen wij Hem leren kennen, wie zal Hem aan ons tonen? Kent u Hem soms heel goed? Als u Hem kent, beschrijf Hem dan voor ons, dan zullen wij Hem ook direct boven alles gaan liefhebben, ook al kennen wij Hem Zelf nog niet!'
[15] Ik zei: 'Ja, Mijn lieve kinderen, dat is nu nog wel een beetje moeilijk, omdat jullie nog helemaal niets van Hem weten; maar Ik zal toch proberen om jullie iets over Hem te vertellen, luister dus heel aandachtig naar Mij !
[16] De Vader in de hemel is de zuiverste, meest volmaakte en eeuwige,' meer dan levende geest, die nooit een begin gehad heeft en ook nooit een einde zal hebben. Hij heeft al sinds eeuwigheid uit Zichzelf hemel en aarde en alles wat daar op is, door middel van Zijn almacht geschapen.
[17] Wanneer een mens op deze aarde iets wil maken, moet hij daarvoor materie en allerlei gereedschap hebben; maar als de Vader in de hemel iets schept, heeft Hij geen reeds bestaande materie nodig, en ook geen gereedschap om met behulp daarvan iets van de ruwe materie te maken Zijn gereedschap is Zijn almachtige wil.
[18] Hij heeft dan ook de mensen geschapen opdat zij Hem leren kennen en boven alles liefhebben, zodat zij het eeuwige leven van Hem ontvangen.
[19] Maar opdat de mensen zouden weten hoe zij onder elkaar moeten leven, heeft de Vader in de hemel hun door middel van bepaalde profeten Zijn wil geopenbaard. Wie daarnaar leeft en handelt, ontvangt het eeuwige leven.
[20] Mensen die heel vroom zijn en de Vader boven alles liefhebben en volgens Zijn geboden leven, krijgen reeds in deze wereld de stem van de Vader te horen en ook Zijn aangezicht te zien. Mijn lieve kinderen, wees daarom maar heel vroom, dan zullen jullie ook op deze wereld al dat heel grote geluk smaken! ,
[21] De kinderen beloofden alles te doen wat Ik hun aangeraden had, als zij de Vader in de hemel maar één keer zouden kunnen horen en zien, en vroegen Mij of Ik de Vader in de hemel al vaak gehoord en gezien had, en hoe Hij er uitzag.
[22] Ik keek hen vriendelijk aan en zei: ' Mijn lieve kinderen! Ik hoor en zie de Vader altijd, en Hij ziet er precies zo uit als Ik, en Zijn stem klinkt ook net zoals de Mijne; wie dus Mij ziet en hoort, ziet en hoort ook de Vader in de hemel. Kijk Mij dus maar heel goed aan, dan kunnen jullie zeggen dat jullie de Vader in de hemel al gezien en gehoord hebben!'
[23] Nu keken de kinderen Mij lang aan en zeiden na een poosje: ' Als de vader in de hemel er net zo uitziet als u, moet Hij heel goed zijn, en wij hebben Hem nu al boven alles lief! Als u als heel hoge heer op deze aarde net zo almachtig zou zijn als de Vader in de hemel, zou er dan misschien helemaal geen verschil zijn tussen u en Hem?'
[24] Ik zei: 'Jazeker, dat zou dan zo zijn - en wie weet of Ik af en toe ook niet een beetje almachtig ben?'
[25] De jongen zei: 'O allerbeste, grootste heer op de wereld! Zou u ons dan niet iets van uw kleine almacht willen laten zien?'
[26] Ik zei: 'O ja, Mijn liefste kinderen; maar dan moeten wij naar buiten de grote tuin in gaan!'
[27] Dat vonden de kinderen goed, en wij gingen de grote tuin in, die erg veel open plekken had waar niets aangeplant was.
[28] Toen wij in de tuin waren, vroeg Ik aan de kinderen: 'Luister, zouden jullie op die vele open plekken, waar niets geplant is, niet allerlei bomen met zoete vruchten willen hebben?'
[29] De kinderen zeiden: 'Ja, als het mogelijk is dat te doen, zou dat wel heel goed zijn! O wij vragen u erom, als u het kunt!'
[30] Ik zei: 'Ga er dan maar heen en nog voordat jullie daar zijn, zullen de bomen die jullie wensen op alle open plekken, vol beladen met vruchten al voor jullie klaar staan!'
[31] De kinderen haastten zich daarop direct naar de open plekken, die al vol geplant waren met allerlei vruchtbomen, waarover de kinderen zich erg verheugden en ook direct de vruchten, die op de grond lagen, opraapten en proefden; en omdat de vruchten hun zo voortreffelijk smaakten, begonnen ze er ook flink van te eten.
[32] Maar bij deze gelegenheid verlieten wij de tuin en omdat het al tegen de avond begon te lopen, begaven wij ons, onopgemerkt door de kinderen, naar onze herberg.
«« 219 / 220 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.