De zielsontwikkeling van de pre-adamieten (16.1.1861)

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)

«« 74 / 220 »»
[1] Marcus zei, vol verbazing: 'Heer en Meester van eeuwigheid! Ik en hopelijk ook alle anderen hebben Uw genaderijke uitleg wel begrepen maar van een doordringend volledig begrip kan bij ons nog geen sprake zijn, omdat ons juist datgene ontbreekt waar U ons Zelf op hebt gewezen. Maar we hebben in onszelf toch in zoverre een helderheid verkregen, dat wij ten eerste nu weten wat wij moeten denken van de overblijfselen, die in de diepten van de aarde gevonden zijn, en hoe ze door de veelvuldige periodieke veranderingsprocessen van de aarde en de daarop volgende heen en weer gaande beweging van de zee op zulke diepgelegen plaatsen terechtgekomen zijn, en ten tweede heb althans ik begrepen, wat de grote profeet Mozes met zijn zes scheppingsdagen op zo verborgen wijze heeft aangeduid. En dat is voor ons voorlopig voldoende, en we kunnen nu rustig wachten tot wij door onze eigen geestelijke vervolmaking meer zullen vernemen. Maar ik begrijp ook dat het een leer voor slechts weinigen is en ook zal blijven.
[2] Slechts één vraag is er, tenminste bij mij, nog overgebleven, en, o Heer en Meester, weest U zo genadig dat ik U daar nog één keer mee lastig mag vallen!'
[3] Ik zei: 'Je weet toch dat Ik graag naar je luister; je kunt het dus gerust zeggen!'
[4] De Romein Marcus zei: 'Heer en Meester! Hoewel de genoemde pre-adamieten slechts met een instinctachtige intelligentie en maar weinig vrije wil begiftigd waren, hadden ze toch ook zielen, die als zodanig niet sterfelijk maar misschien wel veranderlijk kunnen zijn. Hoe is het nu met deze zielen gesteld? Waar en wat zijn ze nu in deze zesde periode van de aarde, en wat zal er wellicht verder nog van hen worden? Men zou natuurlijk kunnen zeggen dat deze vraag te ver gaat en verwerpelijk is; maar omdat ik nog steeds een weetgierige Romein en geen slaperige jood ben, vraag ik U mij deze vraag ook nog ten goede te houden en mij er een kort antwoord op te geven!'
[5] Ik zei: 'O ja, waarom zou Ik dat niet doen? We hebben daar immers nog tijd genoeg voor, je kunt dus rustig naar Mij luisteren! Kijk! Als zelfs de zielen van stenen, planten en dieren voortleven en in de toestand, waarin ze vrij zijn van de materie, laten we zeggen, al in menselijke zielen kunnen overgaan door zich met elkaar te verenigen, en vervolgens in het lichaam van een mens tot ware mensen kunnen worden, dan zullen de zielen van de pre-adamieten toch ook een verder leven hebben, zoals ook de zielen van de mensen van alle andere werelden in de eindeloze scheppingsruimte eeuwig voortleven.
[6] Als zielen, die in het geestenrijk verder leven, worden ze op een of ander groot hemellichaam, dat wil zeggen op een plaats die daar geestelijk mee overeenstemt tot diepere kennis gebracht over God en Zijn macht en wijsheid, en zo leven ze ook heel zalig verder en kunnen ook steeds zaliger worden. Maar het zou zinloos zijn om je ook nog te vertellen waar zich in deze hulsglobe een dergelijk groot hemellichaam bevindt, omdat jij zo'n hemellichaam niet zou kunnen waarnemen met je zintuigen, en er zou gedurende je lichamelijke leven ook geen sprake van kunnen zijn dat je jezelf ervan overtuigt of het er inderdaad zo uitziet als Ik je zou beschrijven, zolang je niet volledig in je geest wedergeboren bent; tot die tijd moet je je dus tevreden stellen met wat Ik je zeg: in het huis van Mijn Vader zijn heel veel woningen! Wanneer jullie eenmaal in Mijn rijk zijn, zal alles jullie duidelijk worden. - Heb je Mij begrepen?'
[7] Marcus zei: 'O ja, Heer en Meester! Maar nu heb ik nog iets, want van het één komt het ander!
[8] Was in de tijd van de pre-adamieten deze aarde ook al dat bepaalde levenskamertje in het hart van de Grote Scheppingsmens?'
[9] Ik zei: 'Zij het niet volledig in de handelende werkelijkheid, dan toch in de bestemming daartoe; handelend was in die prehistorische tijd een andere planeet. De mensen daarvan vervielen echter te zeer tot de grootste hoogmoed en een totale godvergetenheid, en degenen die nog in een God geloofden, sloegen geen acht op Hem, trotseerden Hem en trachtten Hem in hun blindheid zogezegd van Zijn troon van eeuwige macht te stoten. Ze zochten Hem, en slechte wijsgeren zeiden dat God in het centrum van hun aarde woonde; men zou mijngangen daarheen moeten graven en Hem daar gevangen nemen. Ze groeven dan ook ontzettend diepe gaten in die aarde, waarbij er velen omkwamen.
[10] Als Ik hun boden stuurde en hen waarschuwde, dan werden die steeds gewurgd, en de mensen beterden hun leven niet. En kijk, toen liet Ik toe dat die aarde van binnenuit in vele stukken uiteengereten werd! Dat nu gebeurde aan het begin van de zesde periode van deze aarde, en deze aarde werd het levenskamertje. Waar die aarde zich bevindt, eveneens in een baan om deze zon, daar zullen we nog iets nader op ingaan. Maar laat jij, Lazarus, nieuwe wijn brengen; daarna praten we verder!'
«« 74 / 220 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.