De redenen van de tempeldienaren voor hun houding tegenover de Heer

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)

«« 87 / 220 »»
[1] Na enig nadenken zei een oudste: 'Hoge Romeinen en onze gezaghebbers, jullie hebben groot gelijk dat jullie ons een reeds lang verdiend verwijt maken; want wij joden bevinden ons al sinds heel lang bij de zuiverste bron en willen daar niet uit drinken! Maar wiens schuld is dat? Kijk, als iemand een schat heeft, dan waardeert hij hem niet zozeer als degene die hem niet heeft en hem eerst op de een of andere manier met moeite moet verwerven, als hij hem wil bezitten! Als wij van vreemde profeten en wijzen horen, dan verlangen wij gretig naar hun wijsheid; maar wij slaan geen acht op de eigen profeten en wijzen, omdat wij hen van hun geboorte af aan kennen en dan bij hun optreden zeggen: 'Waar heeft hij die wijsheid en die wonderbaarlijke daadkracht vandaan?' Kort en goed, de mens en in het bijzonder wij, reeds oud geworden joden, zijn lui en onverschillig geworden tegenover alles wat er onder ons als nieuw naar voren treedt, al is het ook nog zo buitengewoon; want ons vertrouwde en gezapige leven schuwt iedere extra moeite en arbeid en enkel en alleen om die reden zetten wij ons af tegen alles wat ons in onze rust en vanouds gewende behaaglijkheid begint te storen.
[2] Wij zien onze onterechte houding zelfheel goed en duidelijk in, maar we kunnen ons toch niet bevrijden van een zekere woede tegenover degene die ons stoort. Wiens schuld is dat? Kijk, onze oude en al sinds lang niet meer verstoorde gewoonte! Hoe indringender nu zo'n verschijning die onze behaaglijke rust verstoort, optreedt, des te onprettiger werkt die ook op ons in en prikkelt ons tot verzet.
[3] Jullie Romeinen zijn heren van een groot en machtig rijk en jullie voelen je heel behaaglijk wanneer er in het hele rijk vrede heerst; maar als jullie uit een of ander deel van het rijk bericht krijgen dat het volk daar tegen jullie is opgestaan, dan vragen jullie ook niet of dat volk misschien met het volste menselijke recht vanwege te zware lasten tegen jullie is opgestaan, maar jullie sturen er snel een machtig leger heen en tuchtigen het opgestane volk zonder enige genade en zonder te overwegen of het volk terecht of onterecht is opgestaan. En waarom doen jullie dat? Omdat het opstandige volk jullie slechts een beetje uit je behaaglijke rust wakker heeft geschud. Jullie kennen dat volk en vragen je in jullie vergadering dan ook af: 'Maar hoe heeft dat volkje het in het hoofd gehaald om tegen ons in opstand te komen?' en zeggen vervolgens: 'Wacht maar, volkje, jij zult je moed en waanzin duur boeten! ' Waarom zeggen jullie dan niet na allerlei wijze overwegingen: 'Dat kleine volk is weliswaar tegen ons opgestaan, maar laten wij er vredesboden en ook vrederechters heen sturen; die moeten de reden onderzoeken en ook goed achterhalen of dat volk daar een duidelijk aantoonbaar en goed recht toe had!' Nee, dat doen jullie niet, ook al zouden jullie horen dat zelfs een God zich aan het hoofd van het in het nauw geraakte en daarom opgestane volk gesteld zou hebben, maar jullie sturen onmiddellijk een leger en overvallen dat volk zonder enig pardon; en als jullie door dat volk misschien zelfs enkele malen verslagen zouden worden, dan is de hel bij jullie pas goed losgebroken, ook als jullie heel goed zouden inzien dat dat volk het volste recht had om tegen jullie op te staan. Kortom, dat volk heeft nu eenmaal jullie behaaglijke rust verstoord en daarom zetten jullie alles op alles om het te tuchtigen, ook, zoals gezegd, als zelfs een God uit Zijn goedheid, wijsheid en erbarming het volk tot een overwinnende opstand tegen jullie aangezet zou hebben!
[4] Kijk, zo vraagt de mens bij bepaalde gelegenheden niet naar waarheid en recht, maar treedt in zijn blinde toorn en woede op tegen degene die hem in zijn vermeende recht heeft gestoord, hoewel hij bij zichzelf ook wel inziet dat hij reeds sinds lang in alle opzichten ten onrechte en ter wille van zijn behaaglijke rust altijd alleen maar leugen en bedrog als schild heeft gehad!
[5] Dat is nu ook bij de meeste tempeldienaren het geval. Voor zichzelf zien ze wel in dat hun houding tegen de wet van Mozes en tegen het volk al lange tijd onjuist is en dat de grote Meester uit Nazareth volkomen gelijk heeft; maar Hij stoort hen in hun aardse behaaglijke rust, en daarom haten ze Hem en zouden ze Hem om diezelfde reden te gronde willen richten, zoals iemand die in een zoete sluimer ligt een lastige vlieg, die hem in zijn behaaglijke rust stoort, tracht te vangen en te verdelgen.
[6] Jij, hoge Romein, kunt dan inderdaad vragen: 'Maar hebben de tempeldienaren dan helemaal geen geloof meer in een God en Zijn woord uit de mond van de profeten?' Daarop kan ik je uit mijn persoonlijke ervaring van vele jaren zeggen dat er in het hele land van de joden waarschijnlijk geen leek onder de joden te vinden is, die minder geloof heeft dan een tempeldienaar, vooral wanneer die aloud is geworden. De jongeren geloven soms nog wel enigszins in een autoriteit; maar wanneer ze zich geleidelijk aan realiseren dat de eersten en de ouden, de schriftgeleerden en hoger geplaatsten helemaal geen geloof hebben, dan verliezen ze ook alle geloof. Zij werpen zich heimelijk in de armen van de Griekse wijsgeren, genieten van het tijdelijke leven zo goed ze maar kunnen, en de oude Jehova en Mozes en de profeten zijn voor hen niets anders dan uithangborden, die er alleen maar toe dienen om door de aan hen gewijde reglementen en ceremoniƫn grote schatten binnen te halen, waarmee ze hun goede leventje steeds maar kunnen verbeteren.
[7] Zo hebben de tempeldienaren dat eenmaal heel goed geregeld en hebben ook steeds alles uit de weg weten te ruimen wat hun in enig opzicht belemmerde; en wat ze altijd hebben gedaan, dat doen ze nog en zullen ze altijd doen, zolang ze bestaan.
[8] Dit zijn, hoge Romein, heel duidelijk de redenen waarom de tempel dienaren nu ook zo fel ten strijde trekken tegen deze Nazarener, die wij, die nu hier zijn, echter volgens de volle waarheid voor de beloofde Messias houden. Zij zeggen: 'Laten we hem eerst grijpen en doden, dan zal wel blijken of hij de beloofde Messias is, of er een God bestaat, en of alle profeten geen bedriegers van mensen waren!'
[9] Dat de hele tempel nu zo denkt en ook zo wil handelen, daar kunnen wij werkelijk niets aan doen, en zolang wij ook een functie in de tempel bekleden kunnen wij tegen het feit, dat ze daar zo onzinnig tekeer gaan, weinig of niets uitrichten; het is al heel wat, als wij zo nu en dan een matigende invloed kunnen hebben. Ik heb op jouw aandringen nu getrouwen waarachtig gesproken, en, hoge Romein, jij kunt daarover nu je oordeel uitspreken!'
«« 87 / 220 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.