De rijke visvangst

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)

«« 131 / 214 »»
[1] Kisjonah vond dit een fijn voorstel, omdat hij inderdaad al een tekort had, met name aan edele vissen.
[2] Maar enkelen van zijn aanwezige bedienden en knechten zeiden: 'Vandaag zal het overdag niet zo goed lukken met vissen; want ten eerste zijn de meeste vissersbarken en boten die nog in bruikbare staat zijn, reeds drie dagen geleden vanwege de vissen ergens over het meer uitgevaren, hebben bijna al het tuig dat voor het vissen nodig is meegenomen en zijn tot op dit moment nog niet teruggekeerd, wat wel te begrijpen is, aangezien het een slechte tijd is om te vissen, en ten tweede is het meer nu te wild en dan gaan de vissen naar de diepte en vermijden de ondiepe plaatsen langs de oever. Waar moeten we nu bruikbare schepen vandaan halen, waarmee we ons op het wild golvende water kunnen wagen?'
[3] Ik zei: 'Wat Ik jullie zeg doe dat, dan zullen we geen vergeefs werk hebben begaan!'
[4] Toen stond iedereen op, ook de Samaritanen, en wij gingen naar buiten naar de nabijgelegen oever van het meer.
[5] Toen wij bij de oever waren, waar grote golven tegenaan sloegen, zei Kisjonah, en ook Philopold, tegen Mij: 'Heer en Meester! Mijn knechten hebben in natuurlijk opzicht toch een heel juiste opmerking gemaakt - zonder goede schepen en deugdelijke, sterke netten zal er op een natuurlijke manier niet veel te beginnen zijn. Voor U, o Heer, is natuurlijk niets onmogelijk, maar wij mensen kunnen alleen iets met veel moeite tot stand brengen, als de gelegenheid en de omstandigheden daarvoor gunstig en aanwezig zijn.
[6] Ik zei: 'Juist onder deze omstandigheden die voor het vissen het meest ongunstig zijn, heb Ik jullie mee naar buiten genomen, om jullie de macht van het levende geloof te tonen. Neem de oude netten, die daar aan de hekken langs de oever hangen, en klim in de twee oude boten die hier aan de oever liggen, werp de netten in het water en wees gelovig, dan zullen we in korte tijd een grote hoeveelheid van de beste vissen krijgen!'
[7] De oude boten waren echter voor de helft volgelopen met water, en de knechten en ook Mijn leerlingen begonnen met het uitscheppen van het binnengedrongen water en stopten enkele lekke plekken met lappen dicht, om de boten enigszins bruikbaar te maken; de Samaritanen begonnen inderhaast de beschadigde netten zo goed mogelijk te repareren, en op die manier ontstond er een redelijk bruikbaar vistuig. Een deel van de knechten haalde een benodigd aantal vaatjes, om de gevangen vissen in te kunnen leggen, en ze zo naar de grote bassins te kunnen brengen.
[8] Toen alles zover in orde was, stapten enkele van Mijn leerlingen met de knechten in de overigens tamelijk ruime boten, stootten die een eindje van de oever en lieten het tussen de twee boten uitgespreide net in het water zakken, en na enkele ogenblikken was het reeds dermate gevuld met de edelste vissen, dat de knechten er van schrokken; want ze konden het net vanwege het zware gewicht niet naar de oever brengen en begonnen om hulp te roepen. Toen stapten de Samaritanen het water in, dat op de plaats waar de boten lagen nauwelijks een halve manslengte diep was, en hielpen de leerlingen en de knechten de vissen naar de oever te brengen. Ongeveer honderd mensen waren ruim een uur bezig, voor alle vissen in de daarvoor bestemde bassins gebracht waren.
[9] Toen de vissen op hun plaats waren gebracht, zei Ik tegen Kisjonah, die zich evenals Philopold buitengewoon verwonderde over deze meer dan rijke vangst:' Als e het oude net nog een keer gevuld wilt hebben met allerlei soorten vissen, die in het water van dit meer leven, laat het net dan net als deze eerste keer in het water zakken, want nu is het de beste tijd om te vissen! Want als de zon naar de kim begint te neigen, komen de vissen in deze tijd en in het water van dit meer dichter bij de oevers.'
[10] Kisjonah zei: 'O Heer en Meester, met die ene trek ben ik al meer dan tevreden; maar als U het wilt en het werk met Uw genade niet te zwaar is voor de mensen, kan het net nog wel een keer uitgegooid worden!'
[11] De knechten, de leerlingen en ook de Samaritanen zeiden tegen Kisjonah: 'O beste vriend, niet slechts één keer, maar nog verschillende keren zullen wij het net in het water gooien, als de Heer en jij het goed vinden; want met zo'n winst is het werk die kleine moeite wel waard!'
[12] Ik zei: 'Welnu, doe dan nog een keer wat jullie al gedaan hebben! Maar als jullie deze keer de trek gemaakt hebben, moet je de soorten zo sorteren, dat jullie de roofvissen, die jullie deze keer ook in het net zullen krijgen, van de edele vissen scheiden en ze daarna in een aparte bak leggen; want de roofvissen zijn schadelijk voor de edelvissen, zoals ook de wolven schadelijk zijn voor de schapen!'
[13] Kisjonah zei: 'Heer, ik dank U voor deze raad! Tot nu toe hebben mijn knechten en vissers de vissen uitgesorteerd, en zeiden: 'Wat in het meer bij elkaar leeft, kan ook in de bewaarplaats bij elkaar leven!' Maar Ik heb mijzelf er al verscheidene keren van overtuigd dat de roofvissen en de zachtere edelvissen elkaar slecht verdragen, maar mijn mensen wilden dat niet toegeven; maar omdat ze het nu uit Uw mond hebben gehoord, zullen ze in het vervolg ook de verstandigste weg kiezen, tot hun en mijn voordeel!'
[14] Iedereen zei: 'Ja, wat de Heer zegt willen wij ook doen; want alleen Hij kent en weet alles tot op de bodem! ,
[15] Hierna klommen de leerlingen en de knechten nogmaals in de twee boten en wierpen net als eerst het net in het water. Binnen enkele ogenblikken was het weer zo meer dan vol, maar nu met verschillende soorten vis, dat onze Samaritanen opnieuw het water in gingen en de vissers moesten helpen het overvolle net naar de oever te brengen.
[16] Toen het net weer naar de oever was gebracht, begon het uithalen en sorteren van de vissen, waarvan het grootste deel nu uit roofvissen bestond, en daar werd een grote bak mee gevuld; maar ook werden de verschillende soorten edelvissen gesorteerd en iedere soort in een aparte bak gedaan.
[17] Daarna werd het net weer uit het water gehaald en aan het hek gehangen om te drogen, en de twee boten werden aan de oever vastgemaakt. Terwijl wij zo aan het vissen waren had de zon de horizon bereikt, en Kisjonah vond dat we nu wel weer naar huis konden gaan, omdat het in deze herfsttijd als gevolg van de na zonsondergang stevig waaiende winden vaak flink koud werd aan het water.
[18] Ik zei: 'Vriend, maak je daar geen zorgen om; want zoals alles liggen ook de warmte en de koelte in Mijn hand! We zullen hier de terugkeer van jouw schepen afwachten en zien wat voor winst zij je zullen brengen.'
[19] Kisjonah zei: 'Heer en Meester, daar verwacht ik niet veel van; want daags voor de sabbat zijn ze in de richting van Jesaïra vertrokken. Daar zullen ze weinig gewerkt hebben. Gisteren was het sabbat, dus een volledige rustdag; vandaag is het de dag na de sabbat, ook een dag waarop niet veel gewerkt wordt. Er zou dus een wonder gebeurd moeten zijn als mijn veertien schepen enige winst zouden meebrengen; bovendien zie ik nog van geen enkele kant een mij bekend schip op deze oever aansturen.'
[20] Ik zei: 'Vriend, je denkt weliswaar heel logisch; maar jouw denken is van tijd tot tijd nog sterker dan je geloof! Kijk daar, waar de drie engelen zich tijdens ons vissen in gezelschap van de moeder van Mijn lichaam bevonden. Zie, ze zijn onzichtbaar geworden toen de zon helemaal onderging en zij hebben je schepen met allerlei goede vissen helpen vullen. En voordat je zeven keer om hebt gekeken, zullen jouw veertien schepen zichtbaar worden! Ieder schip zal honderd vissen meebrengen.'
[21] Toen Ik dat tegen Kisjonah zei, kwamen in de vallende schemering de schepen ook in zicht, en het duurde nauwelijks een half uur, of de schepen waren al bij de oever.
[22] De hoofdschipper kwam onmiddellijk uit zijn schip, begroette ons en was buitengewoon blij toen hij Mij ook in het gezelschap zag; want hij kende Mij van vroeger, en zei: 'Ja, nu is alles mij duidelijk! Toen wij eergisteren de inhammen voorbij Jesaïra doorzochten, omdat daar altijd de meeste vis zit, vonden we niet één enkele vis, want een harde zuidenwind dreef ze naar de diepte. Kortom, we hebben tot laat in de nacht met behulp van fakkels gewerkt, maar het was allemaal totaal vergeefse moeite. Gisteren was het sabbat, toen mochten we niet werken; vandaag waren we al heel vroeg in de ochtend aan het werk en hebben ongeveer negen uur lang aan één stuk door gevist, maar ook zonder enig resultaat. Toen ik zag dat al onze arbeid en inspanning vergeefs waren, heb ik het sein gegeven om weer naar huis te varen.
[23] Maar toen wij ons op het door mij gegeven sein gereed maakten om naar huis te varen, verschenen er drie prachtige jongemannen aan de oever, die wilden dat ik hen in mijn schip liet. Ik heb ze ook zonder het minste bezwaar opgenomen. Toen ik hun vroeg waar ze heen wilden varen, zeiden ze: 'Wij zijn niet gekomen om met jou over dit meer ergens heen te varen, maar o m jullie te helpen met vissen; want jullie hebben bijna twee dagen lang gevist en geen vangst gedaan. Laat jullie netten daarom nog een keer in het water zakken, dan zullen jullie een goede vangst doen!' Dat deden wij, het werk verliep vlot, en binnen enkele ogenblikken waren onze netten gevuld met alle soorten van de mooiste vissen!
[24] Maar hoe moesten we zoveel vissen nu in korte tijd in de draagvaatjes krijgen? De drie jongemannen hielpen ons, en voor wij het wisten waren alle vissen in de draagvaatjes gebracht. Daarna verdwenen de drie plotseling, en er stak een harde wind op die onze schepen in de richting hierheen blies.
[25] Toen ik deze oever zag, die ik goed ken, en ook al kon onderscheiden dat daar behoorlijk veel mensen stonden, zei ik tegen mijn schippers: 'De grote Heiland uit Nazareth moet in Kis zijn, want de driejongemannen, die ons op zo'n wonderbaarlijke wijze de vissen hebben bezorgd, waren onmiskenbaar drie machtige geesten, die steeds tot Zijn dienst bereid zijn. De grote Heiland en Meester heeft onze heer lief en heeft tot zijn voordeel door Zijn dienstbare geesten een teken gedaan op zijn schepen!'
[26] Toen ik nu aan wal ging, zag ik al gauw dat mijn vermoeden bewaarheid is. En nu dank ik U, o grote Zoon van God en Meester van alle meesters, voor de aan ons bewezen onschatbare weldaad. Aan U zij onze eer en alle eer aan God in de hoogte der hoogten!
[27] Maar nu is het zaak, nu het nog tamelijk licht is, om voor de vissen te zorgen!'
[28] Ik zei: 'Doe dat, doe ze in de bassins, ieder apart; doe de roofvissen niet bij de edelvissen, maar doe ze in de bak die daarvoor ingericht is! Daarna kunnen jullie je ter ruste begeven!'
[29] Toen de dienaren de draagvaatjes met de vissen uit de schepen hadden getild, bekeek Kisjonah ze, en hij stond buitengewoon verbaasd over het aantal en de edele soort vissen, waarvan er niet één minder dan vijf pond woog.
[30] Daarop zei Ik: 'Laten we nu weer naar huis gaan, aangezien we ook deze dag goed hebben doorgebracht tot heil en stichting van de mensen, en laat jij, vriend Kisjonah, een sober avondmaal voor ons klaarmaken!'
[31] Toen begaven wij ons direct naar huis, en er werd veel over de gebeurtenissen van de dag gesproken.
«« 131 / 214 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.