De Heer vertelt over Zijn verzoeking in de woestijn (Matth. 4:1-11) De Heer in Jesaïra

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)

«« 134 / 214 »»
[1] Nu vroeg de wijze Philopold Mij: 'Heer en Meester volliefde, wijsheid en kracht! Wij hebben uit Uw waarachtig goddelijke mond zoveel gehoord over wat U hebt gedaan, maar over Uw eerste daden, toen U Uw aardse ouderlijk huis verliet, weten wij helemaal niets. Ik heb met Maria, de moeder van Uw lichaam, en ook met Joël en Uw andere lichamelijke aardse broeders over Uw hele jeugd gesproken, en wat ik heb gehoord -vanaf Uw wonderbaarlijke komst op deze aarde, in het lichaam van Maria tot aan Uw dertigste aardse levensjaar -heb ik getrouw in de Griekse taal in een gedenkboek opgeschreven, zonder ook maar iets toe te voegen of weg te laten.
[2] Zo heb ik er ook - natuurlijk als louter brokstukken - alles aan toegevoegd wat ikzelf hier eens aan Uw zijde heb meegemaakt en wat ik van betrouwbare oog en oorgetuigen van vele andere kanten en plaatsen heb vernomen, en dat in een apart boek opgeschreven. Maar tot iets meer dan drie maanden na Uw dertigste jaar en de dag van Uw vertrek uit Nazareth heb ik van niemand kunnen horen waar U in die allereerste tijd bent geweest en wat U hebt gedaan.
[3] Vanaf het moment dat U Zich door Johannes in de rivier de Jordaan met water hebt laten dopen, weet ik wel het een en ander, evenals over de roeping van Uw eerste leerlingen; maar, zoals gezegd, over de zojuist genoemde allereerste tijd ben ik ondanks al mijn inspanningen geen letter over Uw verblijf en Uw daden te weten gekomen.
[4] Als stille beschrijver van Uw hele aardse leven en werken is mij er buitengewoon veel aan gelegen, dat mij ook iets bekend gemaakt wordt over Uw leven en Uw werken in die eerste tijd van Uw ambt als leraar, waarover ook Uw oudste leerlingen niets weten te vertellen; en dat kan eigenlijk niemand anders dan alleen U, o Heer en Meester.Als U mij daar een aantal dingen over zou willen vertellen, zou dat voor mij een grote en uiterst waardevolle genadegave van U zijn!'
[5] Ik zei: 'Ik ken je goede ijver voor Mij en prijs je als een echte vriend van Mijn hart; maar over die eerste tijd, waarin Ik door de geest van de Vader in Mij naar een woestijn bij de Jordaan ben geleid, daar veertig dagen heb gevast en Mij noodgedwongen met wortels en wilde honing heb gevoed, en waar Ik, toen Mijn lichaam na veertig dagen zo gevast te hebben erge honger begon te krijgen, door een boze geest, een duivel van de eerste orde, drie keer verzocht ben, vertel Ik echt niet graag meer dan Ik nu al gedaan heb. En het zou geen haarbreed verschil maken voor het heil van hun ziel als de mensen er meer over zouden weten.'
[6] Philopold zei: 'Maar, Heer en Meester, hoe kon U Zichzelf door een aartsduivel laten verzoeken, en hoe heeft hij U ook maar enigszins kunnen benaderen? Want tussen U en een duivel bestaat door Uw wijsheid en macht immers zo'n grote kloof, dat daar eeuwig nooit een boze geest overheen zou kunnen komen? Wie was die meer dan vermetele boze geest eigenlijk? O Heer en Meester, nu U mij al zoveel hebt verteld, vraag ik U mij daar toch wat meer en preciezer over te vertellen!'
[7] Ik zei: 'Er bestaan weliswaar geen oergeschapen aartsduivels zoals jullie je die voorstellen - maar toch is alles in de materiële wereld in zijn oerelement zoveel als een oergeschapen aartsduivel, en daarom is het hetzelfde of men nu zegt dat men door de wereld of de materiële lusten van het vlees verzocht wordt, of door deze of gene aartsduivel; en wie zich door de wereld en zijn vlees te sterk gevangen laat nemen, diens ziel is dan ook een persoonlijke duivel en leeft na de dood van zijn lichaam verder in een constante verbinding met de slechte, nog ongegiste materiële geesten, en haar streven blijft dan evenals haar liefde boosaardig en ze tracht haar boosaardige liefde voortdurend te bevredigen.
[8] Dat soort duivels kunnen natuurlijk niet over de onmetelijke kloof tussen Mij en hen heenkomen; maar omdat Ik nu Zelf in deze wereld ben gekomen, die op zichzelf vol gericht en derhalve vol duivels is, heb Ik door een vleselijk lichaam aan te nemen vanuit de diepste diepte van Mijn erbarmen voor een bepaalde tijd een brug over de genoemde kloof gebouwd, zonder welke brug geen mens van deze aarde ooit de ware en volle zaligheid zou kunnen bereiken. Het spreekt dan ook vanzelf dat een duivel evenals een mens, al is hij nog zo slecht, Mij over deze brug kan benaderen en Mij in zijn volslagen blindheid ook kan verzoeken en op de vreselijkste manier kan vervolgen, alhoewel ze niets kunnen uitrichten tegen Mijn macht, maar alleen zelf meer en meer te gronde gaan. Dat zul je zeker wel begrijpen?
[9] En zie, vriend, zo was het dan ook voor een duivel mogelijk om Mij te verzoeken in die tijd waar jij het over hebt!
[10] Maar opdat je nog iets meer te weten komt over deze gebeurtenis, die jou natuurlijk wat wonderbaarlijk in de oren klinkt, zal Ik je nog in het kort vertellen hoe Ik verzocht werd, - luister dus!
[11] Toen Ik eenmaal ongeveer drie weken in de woestijn had gevast, om Mij geheel en al van alles en iedereen af te wenden en Mijn lichaam in alles meer in overeenstemming met Mijzelf te brengen dan mogelijk was in de tijd dat Ik als timmerman veel samen was met Mijn pleegvader Jozef en zijn zonen uit zijn eerste huwelijk, en toen Ik, alleen van wortels en wilde honing uit de woestijn levend, erge honger begon te krijgen en Ik in Mijn lichaam een sterke behoefte voelde om brood te eten, kwam de verzoeker in de gedaante van een ernstige en wereldwijze magiër voor Mij staan en zei: 'Heer en Meester, ik ken U, en weet dat U, wat Uw lichaam betreft, Gods Zoon bent! Waarom kwelt U zichzelf met honger in deze ellendige woestijn, terwijl alle schatten van alle werelden en hemelen U ten dienste staan?! Maar als U die niet wilt gebruiken, omdat U ter wille van de armzalige mensen ook een mens wilde worden, om een lichtend voorbeeld van uiterste onthouding en nuchterheid voor hen te zijn om hen zodoende meer gelijk aan U te kunnen maken, dan kunt u van die vele stenen hier toch brood maken - dat kunt U toch, en niemand kan U hier zien - en eet dan eens een keer flink, zodat U helemaal genoeg heeft!'
[12] Maar Ik zei heel ernstig: 'Luister eens, jij die het waagt om Mij, jouw Heer van eeuwigheid, te verzoeken! Mijn lichaam is nu ook een mens, behept met de behoeften van ieder mens in deze wereld; maar weet en begrijp dat de mens niet zozeer van het brood van deze aarde leeft, maar veeleer van ieder woord dat uit Gods mond komt! Ook voor jullie zou nu de overbrugging naar het eeuwige leven mogelijk zijn gemaakt; maar jullie zouden je nu beter zelf kunnen verdeemoedigen en Mij om vergeving van jullie zonden vragen, dan zouden jullie geholpen zijn!'
[13] Na deze woorden van Mij verliet de verleider Mij voor een paar dagen, alsof hij die vermaning ter harte wilde nemen en zich er tenslotte naar wilde richten. Maar dat was niet zo; al gauw kwam hij nogmaals naar Mij toe en zei: 'Heer en Meester, U weet dat ik vol hoogmoed en vol heerszucht ben; maar ik wil van U, nu U Zichzelf in deze woestijn verdeemoedigt, de juiste deemoed leren. Laat U dus nu - wat voor ons gemakkelijk is - op de hoogste tinne van de tempel plaatsen, dan zal ik daar verder met U praten!'
[14] Ik zei: 'Door jouw onmacht zal Ik Mij daar niet laten neerzetten; maar Ikzelf wil het nu zo - en wij bevinden ons al ter plaatse! Nu kun je verder praten!'
[15] Toen Ik dat tegen de verzoeker zei, zei hij tegen Mij: 'Heer en Meester, als U wat Uw lichaam betreft werkelijk Gods Zoon bent, laat U dan vanaf deze hoogte naar beneden vallen, dan zal God Zijn engelen zeker gebieden U op hun machtige handen te dragen, opdat U met geen enkel lichaamsdeel tegen een steen stoot!'
[16] Toen zei Ik tegen de verzoeker: 'Jij moet je wel voor Mij, jouw God en Heer, verdeemoedigen, maar niet Ik voor jou, door een sprong in deze diepte! Daarmee bereik je eeuwig geen deemoed en verbetering. Deze poging van jou heeft je werkelijk niets opgeleverd, ga daarom weg!'
[17] Daarop verliet de verzoeker Mij en, gedragen door Mijn macht, bevond Ik Mij ogenblikkelijk weer in Mijn woestijn, waar het evenwel niet zo aangenaam was om te verblijven.
[18] Na een paar dagen verscheen de verleider nog een keer voor Mij, en Ik vroeg hem: 'Wat wil jij, onverbeterlijke duivel, nu voor de derde keer van Mij?'
[19] De verleider zei: 'Heer en Meester! Ga nu met mij mee naar een hoge berg! Daar wil ik de deemoed van U leren en mijn leven beteren!'
[20] Ik ging met hem mee een hoge berg op en zei: 'Wat wil je hier nu van Mij?'
[21] De verzoeker zei: 'Heer en Meester, verdeemoedig, U eerst Zelf,voor mij, dan zal ik mij daarna voor U verdeemoedigen! Kijk, al die mooie en rijke landen zal ik U geven, als U eerst voor mij op de knieën valt en mij aanbidt!'
[22] Toen zei Ik: 'Nu heb Ik genoeg van je! Wijk nu van Mij, satan! Want er staat geschreven: 'Gij zult alleen God, uw Heer, aanbidden en Hem dienen en Hem niet verzoeken!'
[23] Daarop week de verzoeker voor altijd van Mij; en in plaats daarvan kwamen er vele legioenen engelen uit de hemelen naar Mij toe en ze dienden Mij.
[24] Daarmee nam Ik dan ook afscheid van de woestijn, nam ook al enkele leerlingen bij Mij en liet Mij toen ook door Johannes dopen in de rivier de Jordaan. Vanaf dat moment nam Ik de andere leerlingen op, die voor het merendeel vissers waren, en reisde met hen van de ene plaats naar de andere.
[25] Nu heb jij, vriend Philopold, datgene wat jou nog ontbrak. Als Mijn oude leerlingen dat ook willen opschrijven, kunnen ze dat doen.'
[26] Mijn Mattheus had dat ook nog in Kis opgeschreven, omdat hij vaardiger was in het schrijven dan de andere leerlingen, die konden schrijven.
«« 134 / 214 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.