Het vertrek van Kis naar Jesaïra

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)

«« 135 / 214 »»
[1] Toen dat allemaal snel en gemakkelijk gedaan was, stond het middagmaal ook klaar. Wij namen het tot ons en maakten ons toen direct klaar voor vertrek. Kisjonah, Maria, Joël en Philopold wilden Mij begeleiden tot aan de plaats, die Ik van plan was als volgende te bezoeken.
[2] Ik zei: 'Laten we dan per schip naar Jesaïra varen! Wat daar moet gebeuren zullen we zien aan de vrije wil van de mensen daar. En nu gaan we vertrekken!'
[3] Daarop gingen we naar de oever, begeleid door al het personeel van Kisjonah, stapten in twee schepen en voeren met een gunstige wind, die de schippers het roeien veel gemakkelijker maakte, in de richting van het plaatsje Jesaïra, dat wij na een paar uur bereikten.
[4] Toen we op de oever waren, zei Kisjonah tegen Mij: 'O Heer en Meester, het komt mij voor dat U bij deze gelegenheid die ene, nog altijd zeer werelds ingestelde leerling Judas Iskariot kwijtgeraakt bent! Want toen hij wegging vroeg hij U hoelang U bij mij zou blijven, om bijtijds weer terug te komen; maar hij is niet gekomen, omdat hij wellicht de een of andere voordelige geldhandel belangrijker vond dan U?'
[5] Ik zei: 'Dat laatste is wel het geval, maar hij zal ons weldra achterna komen. Want hij is bijna een uur na ons vertrek in Kis aangekomen; hij kreeg te horen waar wij heen gereisd zijn, heeft direct een schip gehuurd en zal ons hier inhalen, nog voor er een uur voorbij zal zijn. Maar als hij komt, besteed dan niet veel aandacht aan hem, hoewel hij jullie veel zal willen vertellen. Zeg tegen hem: 'Bespaar jezelf onnodig gepraat; want de Heer weet alles!' Dan zal hij weldra stil worden.' ..
[6] Toen Ik dat tegen Kisjonah had gezegd, werden al Mijn leerlingen bijna wrevelig en zeiden: 'Maar zo komen we toch nooit van die lastige man af!'
[7] Ik zei: 'Wat Ik verdraag, moeten jullie ook verdragen! In deze wereld gaat het nu eenmaal niet anders! Het lichaam is voor de ziel ook een grote en vaak drukkende last; maar ze moet het toch verdragen, ook al wordt het, met name op hogere leeftijd, nog zo gebrekkig.
[8] Kijk eens naar een nog zo zorgvuldig verzorgd korenveld, of jullie tussen het koren helemaal geen onkruid zullen vinden. Zoals Ik de eerste verzoeker in de woestijn moest verdragen - en pas toen hij helemaal van Mij week, kwamen er engelen naar Mij toe die Mijn lichaam sterkten - moeten we nu aan het einde van Mijn aardse tijd ook de tweede verzoeker verdragen.
[9] Ik heb jullie immers bij een bepaalde gelegenheid al eens duidelijk gezegd dat een van jullie een duivel is, en jullie hebben in jezelf wel begrepen wie Ik bedoeld heb. Maar toch heb Ik daarom nooit tegen hem gezegd dat hij weg moet gaan; want ook de duivel heeft zijn vrije wil, die hem niet wordt afgenomen.Als hij met ons mee wil gaan, staat hem dat vrij; als hij echter weg wil blijven, dan kan hij wegblijven. Maar of hij nu weggaat of blijft, wij zullen hem niet met lede ogen aankijken.'
[10] Alle leerlingen namen deze woorden van Mij ter harte en wij begaven ons naar het plaatsje, en wel naar de waard bij wie Ik al een keer Mijn intrek had genomen.
[11] Toen wij het huis naderden, zagen en herkenden de waard, zijn vrouwen zijn kinderen ons en kwamen ons onmiddellijk met grote blijdschap tegemoet.
[12] Toen de waard bij Mij was, boog hij diep voor Mij en zei: '0 goede Heer en Meester, hoe vaak heb ik al niet naar U gevraagd en verlangt en hoe vaak de vurige wens gehad om U, het grootste heil van alle rechtschapen mensen, nog slechts één keer in mijn leven te zien, te spreken en in Mijn huis te herbergen; maar zo'n hoge genade van U wilde mij niet ten deel vallen. Hoe groot mijn blijdschap nu is, nu U mij deze genade toch eindelijk eenmaal hebt waardig geacht, kan ik niet met woorden zeggen! Maar nu U, o geliefde Heer en Meester, naar mij toe bent gekomen, zult U toch ook wel een paar dagen bij mij willen blijven? Ik zal er graag alles voor over hebben om het verblijf voor U en al Uw zeker meer dan zalige vrienden zo aangenaam mogelijk te maken!'
[13] Ik zei: 'Vriend, waar Ik harten vind zoals bij jou, daar blijf Ik graag - daar kun je heel zeker van zijn; en als Ik niet met Mijn lichaam steeds op een plaats kan blijven, dan blijf Ik toch met Mijn geest steeds bij de mensen die Mij liefhebben zoals jij dat doet! Maar vandaag en morgen zal Ik ook met Mijn lichaam bij jou blijven. Overmorgen vroeg moet Ik echter toch verder reizen; want er zijn nog veel mensen die op Mij wachten, opdat Ik hen help. Maar laat nu voor ons allemaal een sober avondmaal aanrichten - wat echter nog geen haast heeft, omdat de zon nog tamelijk hoog boven de horizon staat!'
[14] Na deze woorden van Mij zei de waard direct tegen zijn vrouw wat ze moest doen.
[15] De vrouw bedankte Mij voor deze opdracht, maar vroeg Mij of zij Maria, die de vrouw al lang goed kende, direct mee naar binnen mocht nemen, omdat ze graag over verschillende dingen met haar wilde praten, aangezien ze al lange tijd niet meer het geluk had gehad de waardigste der moeders te zien en te spreken.
[16] Ik zei: 'Beste vrouw, ook Mijn moeder heeft haar vrije wil en Ik kan niet tegen haar zeggen: 'Doe dit of doe dat!' - Als zij wil kan ze jou dat plezier zeker doen; want wat zij doet is steeds wel gedaan, en Ik beleef steeds grote vreugde aan wat zij wil en wat zij doet.'
[17] Daarop liep de vrouw naar Maria toe en vroeg haar dat genoegen te doen, en Maria ging direct met de vrouw mee naar huis en hielp haar bij het bereiden van een goed avondmaal.
[18] Wij gingen echter nog vlakbij de oever in het gras liggen en keken hoe een paar vissers zich afmatten om vissen te vangen, maar er bijna geen in hun net kregen.
[19] Kisjonah merkte dat ook op en zei tegen Mij: 'O Heer en Meester, precies zo zal het twee dagen geleden, of eigenlijk de dag voor de sabbat, en gisteren, de dag na de sabbat, onze vissers vergaan zijn, totdat uiteindelijk Uw genade tot hen kwam en hun netten met vissen vulde!'
[20] De waard zei: 'Beste, oude vriend, ik heb jouw vissers bezig gezien en had echt van harte met hen te doen. Maar tenslotte kwamen er drie wondermooie jongemannen naar de oever, en wel juist naar die plek, en vroegen of ze in een schip mochten stappen. Toen voer een schip dat dicht bij hen lag naar de oever, nam de jongemannen op en voer weer naar de andere schepen. Toen zeiden de drie jongemannen echter tegen de vissers dat ze hun netten nog een keer in het water moesten laten zakken, en het resultaat daarvan was volkomen wonderbaarlijk. Voor deze vissers zouden dergelijke bijzondere jongemannen nu een begerenswaardige verschijning zijn! Maar of de jongemannen met jouw vissers, vriend Kisjonah, naar Kis zijn gevaren, of dat ze als een droom verdwenen zijn, kan ikje niet zeggen. Na de visvangst heb ik er in ieder geval niet één meer op het een of andere schip gezien. Wie die drie jongemannen toch wel geweest mogen zijn?'
[21] Kisjonah zei: 'Mijn vriend, waar de Heer persoonlijk aanwezig is, zijn ook Zijn hemelse, met alle macht toegeruste dienaren niet ver weg! Die drie jongemannen zijn ook gisteren van 's morgens vroeg tot zonsondergang bij mij in huis geweest en hebben de leerlingen van de Heer en ook andere mensen die bij mij waren gekomen en van goede wil waren, in allerlei dingen onderwezen. Toen ze 's avonds echter plotseling van ons weggingen, heb jij vast op hetzelfde ogenblik hier gezien hoe ze mijn vissers behulpzaam waren bij die rijke vangst. En dat wilde de Heer allemaal zo! Want zonder Zijn wil kan je geen haar gekrenkt worden en kan geen mus van het dak wegvliegen.'
[22] De waard zei: 'Nu heb je naar mijn hart gesproken! Toen Ik gisteren thuis over de drie jongemannen vertelde, zei iedereen bijna eenstemmig: ' Als er zich hier en daar buitengewone dingen voor gaan doen en gebeuren, staat ons weldra een bezoek van de Heer te wachten. Moge Hij ons de genade geven dat Hij ons Zijn bezoek ook waardig acht!' En ik zei tenslotte: ' Amen, de wil van de Heer geschiede! Moge Hij komen, weldra komen en ons van alle kwaad verlossen!' En zie, nu is Hij bij ons!'
[23] Nu begon de waard van blijdschap te huilen en kon een poosje niet spreken. Maar Ik sterkte hem, waarop hij zijn natuurlijke gemoedsrust herwon en weer kon spreken.
«« 135 / 214 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.