De vissers begroeten de Heer

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)

«« 147 / 214 »»
[1] Het gebeurde weldra zoals Ik had gezegd. Het duurde niet lang, of allen kwamen uit hun schuilplaats tevoorschijn, en Ik riep hen met luide stem naar Mij toe.
[2] Ze herkenden allemaal direct Mijn stem en riepen: 'Dat is de grote Heiland uit Nazareth, vervuld van alle macht van Jehova! Laten we snel naar Hem toe gaan!'
[3] Ze kwamen snel naar ons toe en begroetten Mij met plechtige, vriendelijke woorden die echt uit hun hart kwamen, en bedankten Mij voor alle weldaden die zij sinds Mijn eerste bezoek zo rijkelijk hadden genoten en nog voortdurend genoten. Daarop vroegen ze Mij of Ik ook verder aan hen en hun kinderen wilde denken, wat Ik hun ook toezegde, zolang zij gelovig en actief in Mijn leer zouden volharden.
[4] Daarna namen ze ons mee naar hun woningen en lieten ons de zeer doelmatige inrichting ervan zien, alsook hun visgerei, hun bewaarplaatsen voor de vissen, en ook hun kudden, bestaande uit geiten en schapen. Ze hadden ook kippen gefokt en eenden en ganzen, welke twee laatstgenoemde soorten gevogelte bij hen, die van oorsprong Grieken waren, zeer geliefd waren. Ook lieten ze ons hun zeer grote bijenkasten zien, die hun veel goede honing opleverden, die gemakkelijk voor veel geld in Caesarea Philippi kon worden verkocht. Kortom, dit volkje, dat vroeger geestelijk en fysiek buitengewoon arm was, had zich in een tijd van ongeveer anderhalf jaar zodanig hersteld, dat het nu in goede welstand verkeerde.
[5] Eén van de bewoners was een smid die de kunst verstond om van ijzer en ook van andere metalen allerlei nuttig en bruikbaar gereedschap te maken. Hij had dat gereedschap ook te koop aangeboden bij de reeds bekende gelegenheid, op een paar spiesen en lansen na, die dit volkje bij Mijn eerste bezoek had overgehouden (* Zie GJE deel 5, hoofdstuk 196:4-5, 193:12 en 206:9.) Deze wapens kocht Kisjonah nu van hen voor een pond goud samen met nog verschillende soorten ander gereedschap, dat hij in zijn grote bedrijf goed kon gebruiken.
[6] Kisjonah vroeg de leider van deze kleine gemeente om hem in Kis te bezoeken, waar ze met elkaar verschillende dingen ten gunste van dit plaatsje zouden bespreken en afhandelen. De leider beloofde dat te doen, en hij deed dat ook spoedig nadat hij was teruggekeerd uit Jesaïra, dat hij deze keer voor het eerst had leren kennen, omdat de waard hem uitnodigde met ons mee te varen. Ook onze waard kocht hier verschillende soorten gereedschap van de smid.
[7] Nadat de leider aan Kisjonah, Philopold en de waard in het kort beschreven had hoe deze streek er voor Mijn eerste komst had uitgezien en hoe die door Mijn woord in één keer tot bloei was gekomen, stond met name de waard verbaasd, aan wie dat nog meer ongewoon voorkwam dan de twee eerstgenoemden, die al grotere tekenen van Mij hadden gezien.
[8] Daarna wilden de bewoners ons op allerlei dingen onthalen; maar Ik zei tegen hen: 'Mijn beste vrienden, daarvoor zijn we niet hierheen gekomen, en we zullen ook weldra weer vertrekken voor de terugreis, omdat Ik in Jesaïra nog het een en ander af te handelen heb; maar Ik ben met Mijn leerlingen en vrienden nu naar jullie toe gekomen, omdat jullie Mijn leer heel trouw hebben bewaard en tot ware edelstenen van Mijn wil zijn geworden.
[9] Omdat jullie dat geworden zijn, is het ook tijd om jullie met andere mensen kennis te laten maken, die van jullie de ware standvastigheid in het geloof moeten leren en verwerven. En omdat jullie ook goede sprekers zijn, kunnen jullie van nu af aan bij gelegenheid tegen andere mensen over Mij en Mijn rijk op aarde spreken en hun de weg des levens tonen.
[10] Wie volgens Mijn leer leeft en handelt zoals jullie, en niet zegt en bij zichzelf denkt: 'Kijk, deze keer heeft de Heer weer helemaal als een gewoon mens gesproken, en daarin viel niet veel van het rijk Gods te ontdekken!', zal ook datgene bereiken wat jullie al hebben bereikt, en hij zal net als jullie kunnen zeggen: 'Nu leef niet meer ik, maar de Heer leeft in mij!'
[11] Blijf Mij dus voortdurend trouw, ook in jullie nageslacht, dan zal Ik in jullie blijven! Doe in Mijn naam wat Ik jullie nu heb aangeraden, bij een juiste gelegenheid, die jullie heel gemakkelijk en spoedig zullen herkennen; maar jullie moeten Mijn parels niet voor die zwijnen van wereldse mensen werpen!
[12] Maar zeg Mij nu, leider van deze kleine, maar voor Mij toch grote gemeente, waarom jullie je eigenlijk in het struikgewas van dat bos verstopt hebben toen jullie onze drie schepen de baai zagen binnenvaren! Hebben jullie toen niet gedacht aan de kracht die jullie als gevolg van jullie onwrikbare, vaste geloof door Mij is gegeven?'
[13] De leider zei: 'O Heer en Meester vol van Gods allerhoogste macht en kracht, kijk, dat was heel eigenaardig! Reeds verscheidene keren sinds U hier geweest bent, hebben grotere en kleinere schepen geprobeerd om deze steeds visrijke inham met riet en biezen binnen te varen; maar het is niemand gelukt om ook maar een handbreed over de rietgrens binnen te dringen, want met de macht van Uw levende woord en wil dreven wij hen allemaal direct ver het meer op. Maar deze keer hielpen Uw woord en wil in ons hart ons niet, om een reden die ik nu heel goed begrijp.
[14] Toen wij deze drie schepen in het oog kregen, verboden wij die in Uw naam ook direct om deze inham binnen te varen; de schepen stopten echter niet, maar drongen onstuitbaar steeds dieper onze inham binnen. Toen werden we allemaal echt bang, en bleef ons niets anders over dan op de vlucht te slaan en ons te verstoppen in het struikgewas van het bos en in het grote hol, waarvan de onopvallende ingang zich achter het bos bevindt, maar die van binnen zo uitgestrekt is dat daar royaal plaats is voor vele duizenden mensen.
[15] Toch hebben we een wacht uitgezet, die ons moest meedelen wie er aan land zouden stappen uit de drie schepen, die niet wilden gehoorzamen aan de macht van Uw woord en wil in ons, en wat zij zouden doen. De wacht berichtte ons echter onmiddellijk dat degenen die aan land gegaan waren geen Romeinen noch onderdanen van Herodes waren, maar een groep vriendelijk ogende mensen, bestaande uit Joden en Grieken, en die geen aanstalten maakten om onze woonhuizen binnen te dringen.
[16] Na dat bericht werden wij geruster, en we raadden de wacht aan om zich er nog nauwkeuriger van te overtuigen wie degenen waren die aan land gegaan waren. We ontvingen een nog beter bericht. Pas toen waagden wij het om zelf voor de dag te komen, hoorden toen Uw roep, die wij heel goed kennen, en haastten ons naar U, de Vader en Heer van al het bestaan en leven.
[17] Nu werd ons natuurlijk duidelijk waarom de drie schepen ons niet gehoorzaamden; want hoewel Uw woord en wil in ons werkelijk wonderbaarlijk machtig zijn, zullen ze toch eeuwig niet de oermacht van Uw hoogst eigen wil evenaren en die kunnen tegenwerken. En dat is ook waar wij deze keer beslist te weinig over nagedacht hebben; wij hebben tevoren niet voldoende Uw geest in ons geraadpleegd, of wij de schepen in Uw naam hadden moeten gebieden of niet. Als wij deze keer net als bij andere gelegenheden om raad hadden gevraagd, zou het ons ook duidelijk geworden zijn wie er op de schepen meekwamen; maar omdat we dat niet hebben gedaan, moesten wij daarvoor boeten met onze angst en vlucht. - Is het niet zo, Heer en Meester?'
[18] Ik zei: 'Ja, zo is het, en door deze ervaring zijn jullie nu weer veel wijzer geworden; maar maak je nu klaar om te vertrekken, leider, en vaar met ons mee naar Jesaïra!'
«« 147 / 214 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.