De weemoed van de Romein bij het mooie uitzicht (16.4.1862)

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)

«« 167 / 214 »»
[1] Toen wij op de berg waren aangekomen, bewonderden de Grieken en de Romein de mooie omgeving.
[2] De Romein zei: 'Werkelijk, zo'n heerlijk landschap naar alle kanten heb ik nog nooit gezien! Als men op deze aarde altijd jong, krachtig en gezond zou blijven en van het nodige voorzien zou zijn, zou men aan zo'n omgeving ook een eeuwige vreugde kunnen beleven.
[3] Maar het menselijk gemoed wordt vaak vervuld van grote weemoed bij het zien van zo'n prachtig landschap, als men daarbij steeds moet denken: nog maar een korte tijd is deze vreugde je gegund, en dan zul je er op pijnlijke wijze voor eeuwig afstand van moeten doen. Maar wat kan de zwakke mens daar anders tegen doen dan zuchten, omdat hij een leven, dat dikwijls ook op deze aarde heel mooi en aangenaam is, zo snel al moet verlaten en de bekoorlijkheden en schoonheden van zulke wonderlijk prachtige streken van deze aarde niet meer kan aanschouwen en ervan genieten? U wilt het nu eenmaal zo, o Heer en Meester, en de arme, machteloze mens moet zich voegen naar de almacht van Uw wil.'
[4] Ik zei: 'Vriend, nu heeft weer de oude, blinde Romein en heiden uit jou gesproken, en ondanks jouw voorbeeldig sterke en levende geloof in Mij heb je laten blijken datje nog helemaal niet bent ingewijd in de geheimen van het ware, innerlijke zielenleven!
[5] Denk je soms dat de ziel zonder hulp van haar materiƫle lichaam niet in staat zal zijn de streken van deze aarde te aanschouwen, vooropgesteld dat ze volgens Mijn duidelijk aan jullie getoonde orde voleindigd is en zo haar zware lichaam verlaat?
[6] Wie ziet dan nu dit landschap, hoewel onvolmaakt, door de twee kleine venstertjes onder je voorhoofd? Toch alleen jouwals enige levende ziel? Het lichaam is haar immers maar voor een korte tijd als instrument gegeven om zichzelf bij een juist gebruik daarvan voor eeuwig de volle levensvrijheid en zelfstandigheid te verwerven en zeker te stellen. Wat er in het lichaam voelt, hoort, ziet, ruikt, proeft, denkt en wil, dat is toch het onsterfelijke wezen van de ziel en niet het op zichzelf dode lichaam, welks schijnleven immers niet mogelijk zou zijn zonder het ware leven van de ziel.
[7] Als jouw ziel nu, met alle beperkingen van haar leven, door jouw lichaam de mooie landschappen van deze aarde ziet en daar reeds bij de aanblik van de meest uiterlijke vorm echte vreugde over voelt, zal ze een nog grotere vreugde en heerlijkheid voelen als ze met haar meer helderde gezichtsvermogen niet enkel de buitenste schors van de wezens en dingen, maar het gehele innerlijk in zijn wonderbaarlijke verbinding, werking en betekenis ervan zal kunnen aanschouwen, beoordelen en begrijpen.
[8] Ja, wie nog zo diep in zijn vlees begraven zit, dat zijn ziel zich bij de vaststaande dood van haar lichaam ook meegetrokken voelt in die dood - wat een gevolg is van haar te grote liefde voor de wereld en het vlees - dan moet de mens natuurlijk zo beklagenswaardig praten als jij, Mijn vriend, nu hebt gedaan; maar de mens in wie de ziel eenmaal volgens Mijn leer en Mijn wil vrij is van aardse slakken en daardoor meer volmaakt en voleindigd is, zal bij de aanblik van zo'n omgeving en landschap heel andere en hogere woorden in de mond nemen.
[9] Dat een natuurlijk mens, zoals jij er nu nog een bent -hoewel je nu de Heer en Meester van al het bestaan en leven met je ogen kunt aanschouwen en met je oren kunt horen -bij de aanblik van een prachtige omgeving weemoedig gestemd raakt, omdat het gevoel van zijn vergankelijkheid ontwaakt, is alleen maar heel heilzaam voor zijn ziel; want dat gevoel is de onsterfelijke geest uit Mij in de ziel van ieder mens, zonder welke ze geen leven zou bezitten. Die geest roept de ziel toe: 'Heb de wereld niet lief omwille van haar uiterlijke bekoorlijkheden; want ze zijn allemaal onderworpen aan de dood en de vergankelijkheid! Verman je, en wend je begerige oog af van datgene wat op zichzelf niets is. Keer je in plaats daarvan naar binnen in je diepste innerlijk, in Mij,jouw ware bestaan en eeuwig leven, dan zul je niet alleen de dode, buitenste schors van de dingen en wezens aanschouwen en herkennen, maar bij uitstek datgene wat er in hen is en werkzaam is, en hoe en waarom, en met welk einddoel! ,
[10] Zeg Mij nu, vriend, als het nu zo en echt niet anders is: heeft een mens, die inzicht heeft verkregen in zijn wezen en bestaan, eigenlijk wel reden om bij de aanblik van een bekoorlijke uiterlijke vorm in zichzelf weemoedig te worden, omdat hij eenmaal zijn vergankelijke lichaam zal afleggen?'
«« 167 / 214 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.