Over de maat van goed en kwaad

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)

«« 30 / 214 »»
[1] (De Heer:) 'Door Mij is in deze wereld echter aan iedereen een bepaalde maat gesteld, zowel wat het goede en ware betreft als het slechte en valse.
[2] Als een goed mens door zijn ijver die maat helemaal heeft bereikt, houden alle verdere verzoekingen ook op, en dan gaat hij in het volle licht vanuit de hemelen over van het ene niveau van levensvoleinding naar een nog hoger niveau, en zo verder tot in het oneindige.
[3] Als nu een slecht mens zijn slechte maat vol heeft gemaakt houden alle verdere vermaningen ook op, en dan zinkt hij vanaf dat moment steeds dieper weg in een steeds donkerder nacht en harder gericht van zijn reeds dode leven en bestaan, en door Mij wordt hij niet anders bezien dan een steen, waaraan geen leven maar alleen het gericht en de eeuwige dwang van Mijn wil zichtbaar is, die de ouden de 'toorn Gods' noemden.
[4] Hoe lang een heel harde steen echter nodig zal hebben, voordat hij ook maar enigszins zachter wordt tot een soort aarde die nog lange tijd onvruchtbaar is, dat is een vraag die de meest volmaakte engel die zich in het hoogste hemelse licht bevindt zelfs niet kan beantwoorden; want dat weet alleen de Vader, die in Mij is, zoals ook Ik in Hem.
[5] Maar als eenmaal teveel mensen de volle maat van hun kwaad hebben bereikt, zal vanwege de nog weinige goeden en uitverkorenen de tijd van hun ongestrafte kwade handelen door Mij verkort worden, en dan zal hun eigen gericht en hun dood hen verslinden voor de ogen van de weinige rechtvaardigen, zoals dat ten tijde van Noach en van Abraham en Lot en ook ten tijde van Jozua gedeeltelijk het geval was, en van nu af aan ook nog herhaalde malen het geval zal zijn.
[6] Het begin zullen de Joden weldra meemaken, evenals later andere rijken met hun vorsten en volkeren; over niet helemaal 2000 jaar zal er echter nogmaals een heel groot en algemeen gericht komen, tot heil van de goeden en tot verderf van de wereldse groten en de volkomen liefdeloze mensen.
[7] Hoe dat gericht eruit zal zien en wat het zal inhouden, dat heb Ik al Mijn leerlingen, die hier bij Mij aanwezig zijn, al verscheidene keren onthuld, en na Mij zullen zij het aan de volkeren van de aarde verkondigen. Heil degene die het ter harte zal nemen en zijn leven daarnaar zal inrichten, om niet door het gericht gegrepen te worden!
[8] En nu, Mijn vriend Zacheüs, weet jij voldoende hoe je voor je zielenheil moet handelen en wat je daarvoor moet doen, en wij hebben ons aan jouw tafel nu ook voldoende met spijs en drank gesterkt -daarom willen en zullen we weer opstaan en op weg gaan naar Nahim; want vandaag moet Ik vóór zonsondergang in die plaats aankomen.'
[9] Nu zei Zacheüs: 'O enig ware Heer en Meester! Vanaf hier tot aan die plaats is het nog een heel eind, en op de natuurlijke manier zal het wel heel moeilijk lukken om die vandaag vóór zonsondergang te bereiken; want hij ligt immers veel dichter bij Jeruzalem dan de afstand van hier tot de door U genoemde plaats is! Op kamelen kan men de reis daarheen wel in één dag maken, maar te voet in nauwelijks een halve dag die U nu nog rest, zal dat zonder een wonder waarschijnlijk niet mogelijk zijn!'
[10] Ik zei: 'Vriend, laat dat Mijn zorg maar zijn! Als wij de nog langere weg van hier naar Essea zonder kamelen in één dag konden afleggen, dan kunnen we ook de veel kortere weg van hier naar Nahim wel afleggen.Jij zou natuurlijk graag willen dat Ik hier nog tot morgen zou blijven; maar Ik alleen weet het beste wat Ik van plan ben, en zo moet Ik dan ook handelen, niet zoals Mijn vlees wil, maar zoals Hij wil, die in Mijn ziel woont. En daarom moet Ik vandaag nog vóór zonsondergang in die beoogde plaats aankomen.
[11] Onthoud Mijn leer en handel ernaar, dan zul je leven in het licht vanuit God! En als je zult horen dat de Farizeeën Mij gevangen nemen en dit lichaam van Mij doden - wat ook wordt toegelaten tot hun ondergang, maar ook tot opstanding van de vele doden die nu nog wegkwijnen in hun graven van ongeloof en waandenkbeelden en geen leven van de geest in zich hebben -raak daardoor dan niet geërgerd, en ga niet weifelen in je geloof; want op de derde dag zal Ik weer opstaan en bij al Mijn vrienden komen en hun het eeuwige leven geven!
[12] Maar over Mijn vijanden zal het gericht beginnen los te breken, wat zal lelden tot hun ondergang, die velen die nu leven nog zullen meemaken. Ik heb het je nu gezegd, en je weet nu hoe je je voortaan moet gedragen.
[13] Ik heb jou nu ook een pond geleend; beheer het goed en naar behoren, zodat Ik het weer met rente van jou terug ontvang, als Ik terugkom! Nu ben je over iets kleins aangesteld, en dan zul je over iets groots aangesteld worden; want wie trouw is in het kleine, zal ook in het grote trouw blijven.'
[14] Na deze woorden zegende Ik het hele huis van Zacheüs en begaf Mij met Mijn leerlingen direct op weg.
«« 30 / 214 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.