Het meningsverschil over de persoonlijkheid van de Heer

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)

«« 34 / 214 »»
[1] Na deze zeer gedegen, waarachtige woorden van de Griek zei een Jood van deze plaats, die een rabbi en voorganger van een synagoge was: ' Als heiden, die niet zo goed thuis is in onze Schrift, heb je weliswaar een heel goed oordeel en op veel punten kan men je geen ongelijk geven; maar als je net zo goed thuis zou zijn in onze Schrift als ik, zou je vast ook enigszins anders oordelen! Kijk, iedere keer wanneer God Zich vanwege de mensen van een vroom mens heeft bediend, kon zo'n mens niet anders handelen en spreken dan zoals hij door Gods geest werd gedreven! Eén van onze eerste vier grote profeten sprak bijna steeds tot het volk alsof hij God Zelf was, wat de Joden hem ook dikwijls verweten; maar hij kon nu eenmaal niet anders spreken en handelen dan zoals hij door Gods geest was aangespoord.
[2] Een voorbeeld van hoe hij sprak zal je de kwestie duidelijker maken. De genoemde profeet, die Jesaja heette, zegt bijvoorbeeld direct aan het begin van zijn 42e hoofdstuk, waar hij waarschijnlijk deze van Gods geest vervulde man reeds aankondigde: ' Zie, dat is Mijn knecht, -Ik bewaar Hem; Hij is Mijn uitverkorene, en Mijn ziel heeft welgevallen aan Hem. Ik heb Hem Mijn geest gegeven - Hij zal het recht onder de heidenen brengen. Hij zal niet schreeuwen of roepen; in de straten zal men Zijn stem niet horen. Het geknakte riet zal Hij niet breken en de gloeiende pit niet doven. Hij zal onderrichten het recht waarachtig te handhaven. Hij zal niet wrevelig en gruwelijk zijn, opdat Hij het recht op aarde brengt.
[3] Zo spreek Ik, God de Heer, die de hemel schept en uitbreidt, die de aarde en haar gewas maakt, die de adem geeft aan het volk dat erop woont en de geest aan degenen die zich daarnaar richten. Ik, de Heer, heb U geroepen met gerechtigheid, Ik heb U bij de hand genomen en heb U behoed en heb U gegeven als een verbond onder het volk en als een licht voor de heidenen. U zult de blinden hun ogen openen en de gevangenen uit hun gevangenissen leiden, evenals degenen die in duisternis en in kerkers zitten. Ik, de Heer, dat is Mijn naam, wil Mijn eer aan geen ander geven, noch Mijn roem aan een menselijke afgod. Zie, wat komen zal, verkondig Ik nu van tevoren en Ik verkondig iets nieuws; voordat het staat te gebeuren, laat Ik het jullie horen.'
[4] Kijk eens, mijn overigens zeer wijze Griek, op die manier heeft God ooit door de mond van een mens gesproken, zodat men zou kunnen denken dat de mens Jesaja werkelijk God Zelf was! Maar toch was dat niet zo. En zoals het destijds was, is het tegenwoordig ook. Deze man, die wonderen doet is dus niets anders dan die door de profeet voorspelde knecht Gods, Zijn uitverkorene tot heil van ook de heidenen, zoals hij jullie zojuist ook metterdaad heeft bewezen.
[5] God zal hem daarvoor ook met de hoogste roem bekronen en hem tot koning over alle volkeren op aarde maken, doordat Hij hem zo'n grote macht heeft gegeven als nog nooit eerder een mens bezeten heeft. Maar daarom is en blijft hij toch slechts een mens en is hij vanuit zichzelf geen God en nog minder een menselijke afgod, waar jullie heidenen er zoveel van hebben. Hij is een knecht Gods, begiftigd met alle denkbare macht, een bijzonder uitverkorene, en daarom duidelijk God meest beminde.
[6] Kijk, zo oordelen wij Joden, die goed thuis zijn in de Schrift; maar jullie, die gewend zijn om van iedere buitengewone verschijning een god te maken, houden zo'n van Gods geest vervulde mens des te eerder meteen voor de ware God, omdat hij voor jullie ogen tekenen heeft gedaan die zeer beslist alleen God kan doen. Maar toch doet hij dergelijke ongehoorde wonderen niet vanuit zijn eigen menselijke kracht, maar alleen door de macht van Gods wil, die hem voor een poos is verleend. Zo is het hiermee gesteld, en ik ben ervan overtuigd dat hij geen ander getuigenis over zichzelf zal geven.'
[7] Daarop zei de Griek: 'Je hebt nu ook goed gesproken en zult in veel opzichten ook wel gelijk hebben, wat het wereldse verstand van de mensen aangaat. Maar de door jou aangehaalde profeet heeft in zijn vele hoofdstukken ook nog anders gesproken, wat mij, ondanks dat ik een heiden ben, niet onbekend is, en dat zou wel eens meer ten gunste van mijn oordeel kunnen zijn dan het jouwe!'
[8] De rabbi zei: 'Laat dan horen wat jij weet!'
[9] De Griek zei: 'Goed, hoe moet in dit verband de tekst begrepen worden waarin de profeet zegt: 'Een Knaap is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en Zijn heerschappij draagt Hij op zijn eigen schouder! Zijn naam is: Wonderbaar, Raad, Kracht, Held, God, Eeuwigheid, Vader, Vredevorst.' - Hoe verklaar jij dat getuigenis van de profeet?'
[10] Daarop wist de rabbi niets te antwoorden, maar zei alleen maar wat terloops: 'Nou ja, dat staat ook wel in Jesaja; maar in heel veel van zijn voorspellingen is deze profeet heel onduidelijk en niet te begrijpen, en dan kan men niet met zekerheid vaststellen wat hij ermee bedoeld heeft.'
[11] De Griek zei: 'Eigenaardig, dat jij als schriftgeleerde Jood hier op die manier wilt oordelen, terwijl het geboren Kind en de gegeven Zoon, wiens grote naam de profeet openlijk heeft uitgesproken, hier toch onmiskenbaar in persoon, woord en daad voor ons staat! Als nu voor ons zichtbare mens is Hij ook een knecht in wie God Zijn hoogste welbehagen heeft, omdat Hij zeker in al Zijn volheid in Hem woont. Zijn lichaam is alleen de knecht; maar Zijn ziel is God van eeuwigheid. Dit lichaam is toch zeker een allerhoogst uitverkorene Gods, in wie Hij Zijn grootste welbehagen heeft! Als heiden zal ik hierin volgens mijn natuurlijke geest welhaast dichter bij de waarheid staan dan jij met al je -volgens je eigen getuigenis -onduidelijke en onbegrijpelijke schriftgeleerdheid!'
[12] Hierop zei de rabbi helemaal niets meer, werd boos en ging weg.
[13] Maar Ik zei tegen Mijn leerlingen, die zich ook heimelijk ergerden over de blinde rabbi: 'Daar zien jullie weer een voorbeeld van hoe het licht van de Joden afgenomen en aan de heidenen gegeven wordt. Deze Grieken waren een paar uur geleden nog overtuigde afgodendienaren, en nu staan ze in het ware licht al veel hoger dan de Joden, die vanwege hun schriftgeleerdheid zo'n hoge dunk van zichzelf hebben! Wees dus blij dat het nu eenmaal zo is gegaan! Werkelijk, Davids troon zal niet meer onder de Joden, maar onder de heidenen opgericht worden!'
[14] Nu viel de weduwe met haar zoon pas echt aan Mijn voeten en zei: 'O Heer, Heer! Nu gaan mijn ogen pas open! U bent de Messias die ons beloofd is! O, vergeef ons onze blindheid, waardoor wij U niet onmiddellijk konden herkennen!'
[15] Maar Ik zei tegen haar: 'Sta op van de grond, ga met je zoon naar huis en maak een avondmaal voor ons klaar; want vandaag blijven wij in jouw herberg! Ik heb je dat weliswaar al eerder gezegd, maar doe nu direct wat Ik je geboden heb!'
[16] Hierop stond de vrouw meteen op en spoedde zich diep gelukkig met haar zoon naar huis, en begon direct met het bereiden van een goed avondmaal, waar wij wel behoefte aan hadden.
«« 34 / 214 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.