De geestelijke duisternis van de schriftgeleerde

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)

«« 78 / 214 »»
[1] Toen de schriftgeleerde dat van de bekeerde Farizeeër had gehoord, werd hij uiterlijk gezien weliswaar wrevelig, maar innerlijk begon hij toch na te denken en zei na een poosje: 'Gelukkig degene aan wie een open hart is gegeven; aan mij is dat tot nu toe nog niet gegeven! Ik heb de Schrift wel bestudeerd en de waarheid gezocht -wat kan ik er dan aan doen dat ik haar niet heb kunnen vinden? Wat had het voor zin als ik las: 'God heeft met Abraham, Isaak en Jacob en met nog vele anderen zo en zo gesproken en heeft Zich door Mozes en de andere profeten aan de mensen geopenbaard?' Waarom heeft Hij dan niet met mij en vele andere mensen als ik gesproken? Ben ik soms minder mens dan degenen met wie God heeft gesproken en aan wie Hij Zich heeft geopenbaard?
[2] Pas nu is er weer een mens onder ons opgestaan, die ons weer opnieuw toont dat de Schrift niet louter een door heerszuchtige mensen bedachte en verzonnen fabel is, en dat er een God bestaat aan wie alle hemelen en alle machten en krachten van de natuur onderworpen zijn. En daarom is het nu ook het moment om na te denken en te onderzoeken hoe en waarom God nu weer een mens heeft opgewekt, die ons door daden en woorden toont dat de Schrift waarheid en geen fabel is.
[3] Ik ben niet door mijn eigen wil en mijn eigen kracht mens geworden, maar door een ondoorgrondelijke wil en de even ondoorgrondelijke kracht en macht daarvan. Kan ik er soms iets aan doen als deze kracht en macht mij niet zo hebben geleid, dat ik nooit aan hun bestaan had kunnen twijfelen? Laat mij nu dus nadenken, om in mijzelf de weg te vinden waarlangs de aloude waarheid opnieuw herkenbaar wordt; spreek daarna pas met mij!'
[4] Daarop zei de bekeerde Farizeeër: 'Hoe groot moet iemands blindheid van zijn hart en verstand wel niet zijn, als hij bij zulke verschijnselen en met name bij zulke lessen nog wil nadenken en nauwkeurig wil overwegen of en hoe God ertoe gebracht kon worden om de mensen van deze aarde in deze tijd weer een keer een teken te geven van Zijn almachtige bestaan, en of dat teken wel ten volle waarachtig is. O Heer en Meester vol zuiver goddelijke kracht, wees ook de blinden en verstokten genadig en barmhartig!'
[5] Ik zei: 'Vriend, houd je daar maar niet mee bezig; want op deze wereld heeft alles zijn tijd! In de ziel van je metgezel zit nog teveel goud en zilver van deze wereld, en daar kan het rijk Gods niet zo gemakkelijk een plek krijgen als bij mensen wier zielen niet door de mammon van deze wereld verhard en blind zijn geworden. Hij schuift de schuld op God, dat Hij hem veronachtzaamd zou hebben - maar hij bedenkt niet dat ook hij heel veel betekenisvolle waarschuwingen van God heeft gekregen, die hem tot een groot licht voor zijn ziel hadden kunnen worden als die niet reeds van kind af aan met allerlei begeerte naar goud en zilver was gevuld.
[6] Hij was destijds al in de tempel, toen het onmiskenbare wonder plaatsvond met de hogepriester Zacharias, die zij tussen het altaar en het allerheiligste gewurgd hebben, omdat hij het grote misbruik en de bedriegerijen van de heerszuchtige Farizeeën en hun trouwe aanhangers begon te hekelen en af te schaffen. Hij was ook in de tempel toen Simeon en de oude Anna leefden en hij heeft hun woorden gehoord; hij was ook nog in de tempel toen Ik als twaalfjarige knaap de absoluut onmiskenbare tekenen gaf van de geest die in Mij woont, en hij kende Johannes, de boeteprediker in de woestijn, die een zoon was van Zacharias en de oude, vrome Elisabeth.
[7] Vanwege louter goud en zilver herkende hij het licht uit de hemelen niet, hoewel het voor duizenden rechtstreeks voor het grijpen lag. Hij dacht wel heel veel na met zijn hersenen -maar wat heeft een ziel, waarvan het hart door louter mammon verhard en verduisterd is, voor nut van zulk denken, dat lijkt op een vluchtig dwaallicht, dat weliswaar als een bliksemflits de nacht voor een ogenblik verlicht, maar direct daarna een veel diepere duisternis tot gevolg heeft dan de aardbodem voordien bedekte?
[8] Waarlijk Ik zeg jullie: als een dergelijk verstandelijk licht in de mens al de zuiverste duisternis is, hoe diep duister moet dan de eigenlijke nacht van het hart en van de ziel zelf dan wel niet zijn! Laat jij deze schriftgeleerde het rijk Gods maar met zijn dwaallicht zoeken; hoe langer hij het op die manier zal zoeken, des te minder zal hij het vinden! Zolang hij zijn hart en daardoor ook zijn ziel niet volkomen vrij maakt van de mammon, zal hij ook Gods rijk niet binnengaan.
[9] Zijn woorden lijken op die van een blinde die God er ook voor een deel de schuld van geeft dat hij blind is en niet begrijpt dat andere mensen kunnen zien, aangezien hijzelf immers niets ziet. Bij iemand die lichamelijk blind is zijn dergelijke woorden echter te verontschuldigen als hij zichzelf niet moedwillig blind heeft gemaakt; maar bij iemand die blind is aan zijn ziel zijn dergelijke woorden niet te verontschuldigen, aangezien hij net als vele anderen allang ziende had kunnen worden als hij de hem welbekende middelen daarvoor getrouw had gebruikt. -Maar we zullen dat nu laten rusten; morgen is er ook nog tijd om te praten over de middelen waarmee het innerlijke licht bereikt kan worden. De vier uur die we vannacht nog over hebben zullen we besteden aan de rust van ons lichaam!'
[10] De waard vroeg onmiddellijk of Ik naar een eigen slaapvertrek wilde gaan.
[11] Ik zei: 'We blijven hier aan tafel; want Mijn leerlingen slapen hier voor het merendeel toch al en de lampen beginnen uit te gaan.'
[12] Daarmee was de waard tevreden.
[13] De Farizeeër wilde ook bij ons blijven; maar de schriftgeleerde zei tegen hem: 'Kom maar met mij mee naar jouw woning, die ongedeerd is gebleven; ik zal vannacht bij jou verblijven en nog over veel dingen met jou spreken!'
[14] De Farizeeër zei: 'Heel goed, - maar met het bespreken zal het de rest van de nacht niet veel meer worden; want ook mijn oogleden beginnen zwaar te worden!'
[15] De schriftgeleerde zei: 'Nou, nou, dat doet er niets toe; laten we toch maar gaan en rust nemen! Misschien staat ons een goede droom te wachten, die ons meer te zeggen heeft dan wij aan elkaar te vertellen hebben; want ik heb bij zulke opwindende gelegenheden altijd nog heel wonderlijke dromen gehad en zal daar ook deze keer zeker niet van verschoond blijven.'
[16] Met die woorden gingen de twee weg en namen hun nachtrust.
«« 78 / 214 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.