Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

2241 resultaten - Pagina 31 van 150

...  19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43 - 44  ...
[7] Toen deze, een ROMEIN in hart en nieren, bij Mij kwam, zei hij: "Allerhoogste Zoon van de zeer verheven Zeus! Wat gebiedt U mij dat ik doen moet? Ik ben weliswaar hoogst onwaardig om van U een opdracht te ontvangen -de Zoon van de hoogste God beveelt slechts de goden die onder hem staan, en die de vorsten der aarde, en die hun hoogste veldheren, en die dan pas hun oversten en hoofdmannen, en die dan pas hun slaven, die wij de hoge eer hebben te zijn -; maar U, Allerhoogste, wilt hier een uitzondering maken en daarom vraag ik U om Uw heilige bevelen!"
Hoofdstuk 180: De Heer zendt een bode naar de Nubische karavaan. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[13] Toen de aanvoerder bij de kommandant van de wacht kwam, die tot de tanden bewapend was, hield deze hem tegen en vroeg hem eerst volgens Romeins oorlogsgebruik, waarheen hij van plan was te gaan en wat hem in zijn vaderland tot deze reis had doen besluiten.
Hoofdstuk 180: De Heer zendt een bode naar de Nubische karavaan. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[15] Ik had zevenmaal hetzelfde visioen; in dit visioen zag ik steeds maar deze omgeving in een onbeschrijflijk licht. Een kleine groep mensen met witte en bruine huidskleur stonden reeds in dit grote licht en straalden zelf als zonnen. Maar temidden van deze lichtmensen stond er één, die meer licht uitstraalde dan honderdduizend zonnen! Al het licht kwam van hem; ja, ik had bij mijzelf het gevoel alsof de hele oneindigheid vol was van zijn onmetelijke licht! Maar hoe onbeschrijflijk helder zijn licht ook was, het deed toch geen pijn zoals bij ons het veel zwakkere licht van de zon dat doet.
Hoofdstuk 180: De Heer zendt een bode naar de Nubische karavaan. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[12] Die gedachte is echter de volgende: Omdat ik nu al sinds mijn aanwezigheid hier steeds het buitengewoon lieflijke en zeer vrouwelijke meisje aan de zijde van de Heer zie, kwam werkelijk helemaal vanzelf de belachelijke gedachte bij mij op, of de Heer soms ook op een vrouw verliefd zou kunnen zijn, tenminste zo lang Hij op deze aarde ook in een fysiek lichaam rondwandelt! Maar wat zou je in dat geval dan moeten denken van Zijn volkomen zuivere geestelijke bestaan? God kan weliswaar al Zijn schepselen heel zuiver liefhebben, maar of Hij heel speciaal een zeer aantrekkelijk, mooi meisje nu op aarde ook seksueel kan liefhebben, -die vraag was voor mijn verstand wat moeilijk met ja of nee te beantwoorden, hoewel ik mij in mijn hart toeriep: 'Bij U kan iedere liefde alleen maar in de hoogste graad zuiver zijn, ook een, die wij als mensen onder elkaar volkomen onzuiver zouden noemen! ,
Hoofdstuk 174: Simons mening over de Heer. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[14] Aan de rechter oever van de Nijl zouden zij wel gemakkelijker vooruit gekomen zijn, maar zij bevonden zich op de linker oever en daar bevinden zich in deze streek veel spleten, en het wemelt er van allerlei ongedierte dat de mensen niet bepaald vriendelijk gezind is. Zij wilden omdat er geen eind kwam aan de ongemakken van deze tocht, alweer omkeren en naar de vroegere omgeving teruggaan, toen hun een grote kudde runderen en schapen achterop kwam, die eveneens naar het noorden trok. Deze gebeurtenis gaf hun de indruk dat hun achtervolgers hen op het spoor waren gekomen. Zij begaven zich toen op weg en trokken zo goed en zo kwaad dat ging verder, en bereikten na een zware dagreis eindelijk een mooie, grote en buitengewoon vruchtbare streek.
Hoofdstuk 179: Het volk van Abessinië en Subiet. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[3] Zo toegerust probeerden wij dan, zoals reeds gezegd tien jaar of tien regentijden geleden, stroomafwaarts een tocht te ondernemen. Enige dagen kwamen wij zonder moeilijkheden heel gemakkelijk vooruit, maar op de derde dag hoorden wij reeds in de verte een geweldig donderend geluid. Wij versnelden onze pas en bereikten binnen de tijd waarin men duizend stenen zou kunnen tellen, de eerste waterval van de Nijl. Wij zagen vrijwel geen mogelijkheid om verder te komen. Een van onze moedigste klimmers beklom een hoge rots om te ontdekken hoe het met de omgeving gesteld was. Toen hij weer bij ons terug was, beschreef hij mij een weg, die weliswaar ver naar links van de Nijl afboog, maar heel in de verte weer bij de Nijl kwam. Ik besloot daarop deze weg te volgen. Aan rotsen en andere onherbergzaamheden had deze omweg werkelijk geen gebrek. Pas op de avond van deze dag bereikten wij in een moordende hitte eindelijk een met veel palmen en papyrusbomen begroeide weide, met in het midden een zeer rijke bron die onze kudden en ons heel goed van pas kwam. Hier namen wij een volle dag rust.
Hoofdstuk 182: Het verhaal van Oubratouvishar over zijn reis naar Memphis. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[5] Toen ik met mijn dienaar in de stad kwam, werd ik door een menigte zeer bruine mensen omringd en enigen vroegen mij wie ik was en waar ik vandaan kwam. Anderen raadden echter meteen en zeiden: 'Thot e Noubiez ' ( 'Dat is een Nubiër'), en ik zei: 'Ja, ik ben een Nubiër en zou hier bij jullie, volmaakte mensen, veel goede en mooie dingen willen leren! ,
Hoofdstuk 182: Het verhaal van Oubratouvishar over zijn reis naar Memphis. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[8] Aan de andere oever van de Nijl zagen wij een complete Egyptische kudde schapen vluchten voor de hen achtervolgende, giftige emigranten en hun herders vluchtten met de kudde. De herders schreeuwden ontzettend, maar ontkwamen toch over een Nijlbrug; maar de kudde leed schade, - want heel wat lammeren werden door de grote beesten ingehaald en opgegeten. Ook waren er aan de andere oever grote aantallen konijnen die dit onverwachte bezoek ook zeer ongelegen kwam, want een aantal jongen werd door de kruipende beesten opgegeten.
Hoofdstuk 185: Het verblijf van de Nubiërs in Egypte. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[18] Nu weet U, verhevenste mens der mensen, hoe ik aan mijn geringe wijsheid kwam, en zegt u mij nu ook eens met zekerheid of ik op de juiste plaats ben, of dat ik nog verder moet trekken! Want lang kan ik niet blijven omdat mijn weg naar ons vaderland erg lang is."
Hoofdstuk 185: Het verblijf van de Nubiërs in Egypte. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[2] De ZWARTE man zegt: "Zoals ik al eerder zei, - behalve dat wij bij het binnenkomen in dit land meteen in uw taal zijn gaan spreken, is mij beslist nog niets bijzonders opgevallen; ik spreek zonder enige terughoudendheid! Toen ik hierheen kwam, is mij in het begin wel van alles in zekere zin wonderbaarlijk voorgekomen; hoe langer ik hier nu echter ben, des te natuurlijker vind ik het hier bij u allen.
Hoofdstuk 186: Oubratouvishar verlangt zekerheid over de plaats waar de Heer verblijft. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[5] Maar wat is het toch voor water dat wij hier te drinken gekregen hebben? Het smaakt onbeschrijflijk goed; zonder dat je dorst had zou men het ook ieder moment kunnen drinken, net zoals men ook zou kunnen blijven eten van dit honingzoete brood! Ik heb in Memphis van de overste ook zo nu en dan een stuk brood te eten gekregen, maar dat kwam mij bij lange na niet zo zoet voor. Maar bovenal bewonder ik hier dit water! Waar is de bron van dit water? Kan men het hier bij u kopen? Ik zou daarvan graag wat meenemen naar mijn vaderland en de mensen daar water laten proeven uit de hemelse gebieden van de aarde
Hoofdstuk 189: Oubratouvishar beschrijft zijn vaderland Nubië. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[8] Wij zouden er niet aan begonnen zijn als niet vlug na jullie vertrek een werkelijk onbeschrijflijk mooie, verblindend witte jongeman als uit de hemel naar ons afgedaald was en ons er letterlijk toe had aangedreven. Wij stelden een kudde koeien, stieren en een kleine kudde schapen samen en kwamen daarmee tot Memphis; daar kwam de goede overste ons al van verre met zijn mensen tegemoet en zei dat ook hij van zo' n zelfde jongeling bericht over ons kreeg en ons daarom tegemoet was gekomen.
Hoofdstuk 191: De nagereisde zwarten. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[11] Maar toen kwam ons juist de jongeling tegemoet en die heeft ons op zo 'n manier hierheen gebracht dat wij daarover alleen maar kunnen zeggen dat wij nu zelf tot onze verbazing hier zijn! Hoe wij echter van daar naar hier zijn gekomen, daarvan weten wij nog minder dan van een boze droom!
Hoofdstuk 191: De nagereisde zwarten. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[7] Toen echter desondanks in het hart van de wijze het verlangen om God te zien, heviger werd, zei de geest van God tegen hem dat hij zich in een rotsspleet moest verbergen en daaruit moest komen als hij geroepen werd. Dat deed de wijze, en toen hij geroepen werd, kwam hij te voorschijn en zag van enige afstand Gods rug, die meer licht gaf dan duizend zonnen! Zijn gelaat moet daarop echter dusdanig zijn gaan stralen, dat zeven jaar lang geen mens ernaar kon kijken zonder verblind te worden. Daarom moest deze wijze zijn gezicht dan ook gedurende deze tijd zwaar versluieren. Zo heeft, zoals jullie weten, de wijze overste ons dit alles verteld.
Hoofdstuk 193: De grote rotstempel Jabu Simbil. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[14] Nu, welke gevoelens begonnen er toen in ons op te komen! En wij konden nauwelijks de dag afwachten waarop de overste ons naar de beschreven heiligdommen zou leiden. Hoe begon het in onze harten te gloeien, toen die dag eindelijk kwam en wij er op onze kamelen heen reden en alleen nog maar in de buurt van de kleine voortempel kwamen, die slechts een begraafplaats van een paar wijzen uit de oertijd moet zijn! Maar hoe klopte ons hart toen wij voor de poort van de grote rotstempel kwamen! Wat een onbeschrijfelijke indruk maakte de aanblik van de vier gepersonifieerde elementen, en werden wij niet bijna sprakeloos toen wij met brandende fakkels in de binnenste hallen van de tempel kwamen? Maar waarom greep dat alles ons zo overweldigend aan? Omdat wij daar dichter bij het allerhoogste, ware goddelijke wezen dachten te zijn, dan op enige andere plaats bij Memphis.
Hoofdstuk 193: De grote rotstempel Jabu Simbil. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
...  19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43 - 44  ...