5587 resultaten - Pagina 37 van 373
... 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43 - 44 - 45 - 46 - 47 - 48 - 49 - 50 ...
[8] Daarom komt alles slechts aan op de gesteldheid van het hart; want anders moesten belachelijk genoeg ook zon, maan en al de sterren de mensen van deze aarde als zonden aangerekend worden, omdat zij schitterend stralen en glanzen en omdat de mens toch echt plezier daaraan beleeft. Zo kan ook jij, Mijn beste Cyrenius, ware vreugde beleven aan jouw luister voor de mensen, als het maar geen ijdele en daarom domme vreugde is, want daardoor wordt de ziel bedorven en tenslotte gedood!Hoofdstuk 14: Hoe passen aardse schatten in ons leven. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[10] Ik zeg jou en ook alle anderen, dat het zelfs goed en nuttig voor de mens is wanneer hij, als een gerijpte naar ziel en geest, reeds op deze aarde de pracht van de hemelen nabootst en zijn hart daaraan op de juiste wijze warmt. Want het is loffelijker te bouwen dan te vernietigen. Maar alleen naar ziel en geest geheel gerijpte mensen zouden zoiets moeten doen, opdat de onrijpen zouden ontdekken wat een rijp mens allemaal tot stand kan brengen.
Hoofdstuk 14: Hoe passen aardse schatten in ons leven. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[15] Dus, beste Cyrenius, je mag alles hebben wat de aarde ook maar aan prachtigs en wonderbaarlijk schoons op haar uitgestrekte bodem draagt en je kunt je daarin, God lovend en prijzend, verlustigen. Maar verpand je hart er nooit aan; want al deze aardse pracht moet eens, zowel voor zichzelf als voor jou, vergaan als je het tijdelijke met het eeuwige zult verwisselen! Want alle materie is in de aard van de zaak niets dan alleen maar dat, wat ik je al eerder helder en duidelijk genoeg heb uiteengezet. -Zeg eens, voldoet je dit en heb je het zo begrepen zoals het voor God en de hele wereld begrepen moet worden?"
Hoofdstuk 14: Hoe passen aardse schatten in ons leven. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[3] De eenvoudige, bescheiden mens wiens hart nog zo zuiver mogelijk is, heeft blijkbaar ook een vrijere ziel en in de ziel een vrijere geest en neemt daarom vlug en gemakkelijk dat wat tot de geest behoort aan. Maar een wereldwijze, wiens zielontoegankelijk is geworden door de vele puur materiële bindingen en waarin in het geheel geen besef meer is van een goddelijke geest, zal niet aannemen en niet begrijpen wat jullie voor het grootste deel nu al gemakkelijk begrijpen en waarvan jullie de juiste diepgang nu vrij goed aanvoelen. Maar toch begrijpen ook jullie nu nog veel niet; maar na Mijn verhoging zullen jullie het volkomen begrijpen!"
Hoofdstuk 16: Over de verhoging en kroning van Jezus. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[1] In het vierde hoofdstuk zegt Salomo: 'Kijk, mijn vriendin, je bent mooi, kijk, mooi ben je! Tussen je vlechten lijken je ogen op de ogen van een duif. Je haar doet denken aan de geitenkudden die op de berg Gilead zijn geschoren. Je tanden zijn als de geschoren wol van de kudden wanneer zij van de drinkplaats komen, zij, die allemaal tweelingen dragen en waarvan er geen onvruchtbaar is. Je lippen lijken een koord met de kleur van rozijnen en je woorden zijn liefelijk. Je wangen tussen je vlechten kleuren als de insnijding van de granaatappel. Je hals is als de toren van David, voorzien van een borstwering waaraan vele schilden hangen met allerhande wapens van helden. Je twee borsten zijn als een reeëntweeling, die onder de rozen weiden tot de dag koel wordt en de schaduw wijkt. Ik zal naar de mirreberg gaan en naar de wierookheuvel. Je bent ongetwijfeld mooi en je bent smetteloos. Kom, mijn bruid van de Libanon, kom van de Libanon! Treed binnen, kom van de berg Amana, van de berg Senir en Hermon waar de holen der leeuwen zijn en waar de luipaarden huizen! Je hebt mijn hart gestolen, mijn zuster, lieve bruid, met een van je ogen en met een van je halssnoeren. Hoe mooi zijn je borsten, zuster van mij, lieve bruid! Je borsten zijn lieflijker dan wijn en de geur van je zalven overtreft alle bekoring. Je lippen, mijn bruid, zijn als overlopende honingzeem, onder je tong is honing en melk en de geur van je klederen is als de geur van de Libanon. Zuster, lieve bruid, je bent een gesloten tuin, een gesloten bron, een verzegelde put. Jij bent als een lusthof van granaatbomen met kostelijke vruchten, cyprus en nardus, nardus en saffraan, kalmoes en kaneel en van wierookbomen, mirre en heerlijk geurende aloës; als een fontein in een tuin, als een bron van levend water dat van de Libanon stroomt. Verhef u, noordenwind, en kom, zuidenwind, waai door mijn tuin opdat de geuren haar overstromen!'
Hoofdstuk 19: Het hooglied van Salomo. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[1] Als de jonge Farizeeërs en levieten de tafels zo rijkelijk beladen zien met heerlijk toebereide vissen, met brood en met wijn, zegt HEBRAM: "Nou, erg behoeftig leven de leerlingen van de Meester uit Nazareth ook niet! Nu is er helemaal geen reden om ons nog langer er van af te houden in de eerste plaats Romeinse soldaten te zijn en daarbij met hart en ziel Zijn leerlingen! Hoe vaak hebben we niet in de tempel ter meerdere ere van Jehova moeten vasten en hier wordt niet gevast, hoewel het voor de Joden vandaag op de voorsabbat voorgeschreven is om streng te vasten! En toch wordt God daardoor zeker niet onteerd, want anders zou de goddelijke geest door de mond van onze Heer en Meester dat niet hebben gezegd! Kortom, wat Hij nu ook zegt of wil, wij zullen het altijd doen of wij het nu zoet of zuur vinden! Want de geest die op de sabbat zijn zon net zo op laat gaan als op een werkdag en die zijn winden geen rustdag geeft, staat zeker hoger dan de domme geest van onze tempel die eens voor de juiste heiliging van de sabbat drie voor en drie na rustdagen voorschreef. Omdat de week echter inclusief de sabbat maar zeven dagen telt, vroeg men zich af, wanneer er onder die omstandigheden dan gewerkt moest worden! De domme wetgever zag het onzinnige ervan in en deed daarna veel water in de wijn! Vrede zij met zijn as!
Hoofdstuk 20: Voorbereiding voor de genezing der misdadigers. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[10] "Nee" zeg IK, "voor jullie en jullie soort heb Ik in Mi)n. hart geen medelijden, omdat jullie dat niet hebben gehad met degenen, die je ondanks hun vurige smeken op de pijnlijkste manier om het leven hebt gebracht; maak daarom zonder genade of medelijden dat je weg komt!"
Hoofdstuk 21: De genezing van de vijf bezeten roofmoordenaars. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[2] MARCUS zegt: "Hij heeft ons in jullie belang verboden om Hem voortijdig aan jullie bekend te maken, daarom zeggen wij het nu ook nog; met, maar vandaag zal het goede moment nog wel aanbreken waarop jullie met een blij hart Hem, en door Hem veel van jullie dwalingen, zullen leren kennen!"
Hoofdstuk 26: Toespraak over de strijd in de natuur. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[3] De SPREKER zegt: "Vriend, met dat blije hart zal het op deze aarde wijselijk nog wel eeuwig duren! Want zielen, zoals die van ons kunnen doordat het doorstane leed te groot was, op deze domme wereld wel nooit meer blij worden! Misschien eens in een andere meer volmaakte levensgraad, maar in deze vrijwel gebroken lichamen nooit!"
Hoofdstuk 26: Toespraak over de strijd in de natuur. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[15] Het is daarom makkelijk gezegd om opgewekt van gemoed en blij van hart te zijn, maar het gemoed van de ziel vraagt daarbij net als jullie Romeinen: Cur, quomodo, quando et quibus auxiliis? (Waarom, hoe wanneer en waardoor krijgen wij hulp?) Heb je ons nu enigszins begrepen?':
Hoofdstuk 26: Toespraak over de strijd in de natuur. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[3] CYRENIUS zegt dan tegen de spreker van de vijf, die Mathaël heette: "Maar zou je ook in gelijke trant kunnen beredeneren dat het waarschijnlijker is dat God er toch eerder was dan jouw hemellichamen, die ik mij nog niet zo goed kan voorstellen? Want mij is in ieder geval geen volk op aarde bekend, dat niet veronderstelt dat er vóór het bestaan van alle dingen een verstandig en machtig God was, die het vereert en aanbidt en jij bewees nu juist het tegendeel. Wel, dat vervult mijn hart met grote angst, lever jij daarom nu ook het bewijs voor het tegendeel, ik, de opperstadhouder, smeek je dat zelfs!"
Hoofdstuk 27: Mathaël over het innerlijke leven van Cyrenius. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[4] MATHAËL zegt: "Zwakke, aardse zuigeling, ik heb medelijden met je! Je hebt, zoals ik nu in mijn ziel zie, toch al zóveel wijze woorden vol kracht, vol leven en vol waarheid gehoord en je hebt met je ogen gezien waartoe Gods woord in staat is en kunt in je hart nog steeds de diepten van veel gedachten niet peilen!
Hoofdstuk 27: Mathaël over het innerlijke leven van Cyrenius. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[6] Volg daarom mijn raad op, ook al komt die niet uit het gebied van de diepste wijsheid; hij komt echter uit een vriendelijk hart dat zeker niet zonder liefde is en dat heeft zelfs bij Gód veel waarde! Waarom zouden jullie er dan geen waarde aan hechten?
Hoofdstuk 29: De wijsheid van Cyrenius tegenover die van Mathaël. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[7] Zie, ik zou je dat eigenlijk niet gezegd hebben, maar ik voelde daartoe een drang in het hart van mijn ziel, of liever gezegd, van mijn innerlijke ik. En deze drang is daarvandaan afkomstig, vanwaar voor ons vijven de genezing is gekomen! -Begrijp je mij nu al beter?
Hoofdstuk 33: De voorspelling van Mathaël. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[10] MATHAËL zegt: "O, hoe kunt u dat nog vragen? Als wij iemand kunnen dienen en ons nuttig kunnen maken, zijn wij meer dan tevreden! Want men mag ook een aardse gave, als die uit een waarachtig goed hart komt terwille van het goede en het ware, nooit onderschatten. Want de gever en de reden van het geven maken dat het ook een geheel geestelijke waarde krijgt en zodoende evenveel waard wordt als een zuiver geestelijke gave.
Hoofdstuk 33: De voorspelling van Mathaël. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)