Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

22349 resultaten - Pagina 42 van 1490

...  30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43 - 44 - 45 - 46 - 47 - 48 - 49 - 50 - 51 - 52 - 53 - 54 - 55  ...
[1] De dochter zegt: 'Ja, ja, nu herinner ik me weer heel precies, dat ik erg ziek was; tijdens het ziek zijn kwam er een heel prettige slaap over mijn oogleden, ik sliep in en had een wonderheerlijke droom. Naar welke kant ik ook keek, overal was licht en niets anders dan licht, en in het licht vormde zich een wonderheerlijke wereld. Onbeschrijfelijk prachtige tuinen zag ik, omstraald door het helderste licht, en het ene schitterende na de andere dook op. Maar geen levend wezen scheen deze heerlijkheden te bewonen, en toen ik zo vol verbazing deze grote pracht bekeek en er maar steeds geen levend wezen te zien was, begon ik banger en banger te worden door al dit onbeschrijfelijk prachtige. Ik begon te huilen en te roepen; maar van geen enkele kant kreeg ik ook maar door; de geringste echo het een of andere schijnbare antwoord. Toen werd ik! steeds treuriger tussen de steeds groter wordende heerlijkheden.
Hoofdstuk 129: Belevenissen in het hiernamaals. (9/10.12.1851) Onderweg naar Nazareth en in Nazareth. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[2] Toen ik zo treurig te moede neerzonk en hard om jou, mijn vader, begon te roepen, zie, toen kwam opeens deze vriend uit de tuinen, pakte mijn hand en zei: 'Sta op mijn dochter!' Toen verdwenen in één keer al de heerlijkheden, die mij treurig hadden gemaakt, en ik ontwaakte terwijl deze vriend me nog bij de hand hield. Ik kon me niet direkt al datgene herinneren, wat ik had gezien; maar toen mijn volle herinnering mij als het ware uit de hemel werd teruggegeven, herinnerde ik me al het geziene en in de droom beleefde weer net zoals ik het je nu heb verteld.
Hoofdstuk 129: Belevenissen in het hiernamaals. (9/10.12.1851) Onderweg naar Nazareth en in Nazareth. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[3] Het komt me nu buitengewoon vreemd voor dat ik dus, zoals uit dit bed blijkt, in alle ernst voor deze wereld dood was en toch in de droom heb doorgeleefd. En nog vreemder is het, dat die heerlijke vriend die in de droom naar mij toe kwam, hier nu net zo is, als ik hem in de droom heb gezien.
Hoofdstuk 129: Belevenissen in het hiernamaals. (9/10.12.1851) Onderweg naar Nazareth en in Nazareth. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[5] Cornelius wordt verlegen bij deze vraag en weet niet, wat hij daarop zal zeggen. - Maar Ik zeg tegen hem: 'Laat de dochter datgene wat ze nu voelt, want dat alleen zal haar het leven in al zijn volheid teruggeven!'
Hoofdstuk 129: Belevenissen in het hiernamaals. (9/10.12.1851) Onderweg naar Nazareth en in Nazareth. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[6] Dan zegt Cornelius: ' Als dat zo is, dan mag je van mij boven alles van deze vriend houden, want degene die jou, terwijl je dood was, door zijn kracht en macht het leven kon geven, zal je nooit kwaad kunnen doen; want als je weer zou sterven, dan zou hij je zeker het leven weer teruggeven! Dus mag je Hem gerust boven alles liefhebben, zoals ik Hem ook uit de grond van mijn hart lief heb!'
Hoofdstuk 129: Belevenissen in het hiernamaals. (9/10.12.1851) Onderweg naar Nazareth en in Nazareth. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[7] Ik zeg: 'Wie Mij liefheeft, heeft ook Degene lief Die in Mij is, en Deze is het eeuwige leven. AI stierf hij dan ook duizendmaal in de liefde voor Mij, dan zal hij toch in eeuwigheid leven.' Bij de omstanders waren er velen, die bij het horen van deze woorden bij zichzelf dachten: 'Wat betekent dat? Kan een mens dat wel zeggen? Maar kan een mens wel doen wat hij doet?!'
Hoofdstuk 129: Belevenissen in het hiernamaals. (9/10.12.1851) Onderweg naar Nazareth en in Nazareth. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[1] Toen deze twee nog maar net het huis hadden verlaten, brachten anderen, die juist waren aangekomen, een mens die stom en tevens bezeten was. (Matth. 9:32) Er waren echter ook verscheidene Farizeeën en schriftgeleerden, die wij twee dagen eerder in het huis van Matthéus achtergelaten hadden, nagekomen om te zien wat Ik thuis zou doen en waarheen Ik verder zou gaan. Zij kwamen voor het huis de twee blinden tegen, die hen meteen vertelden, dat er nu een stomme en tevens bezeten man genezen zou worden; maar over zichzelf zeiden ze niets, want in hun hart waren ze nog te bang om daarover iets te vertellen.
Hoofdstuk 131: De genezing van de bezeten doofstomme man. (12/13.12.1851) In het Galilese hongerdorpje. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[8] Een Romein, die op dat tijdstip te gast was bij Cornelius, neemt nu het woord en zegt: 'Vrienden, een wijze heeft eens gezegd, dat ieder groot man door de goden vervuld is met hun adem. Als er echter ooit een man het sterkst door de goden beademd zou zijn, dan is het beslist deze Jezus, die naar aardse maatstaven van heel geringe komaf schijnt te zijn; maar de goden houden niet van de praal van de aarde, als ze de aarde betreden verbergen ze zich steeds achter het zo mogelijk nederigste uiterlijk en laten alleen door hun daden aan de sterfelijke weten, wie en wat ze zijn. En dat zal ook bij deze overigens zeer eenvoudige man het geval zijn. Jullie kunnen wat mij betreft menen en denken wat je wilt; maar ik zeg dat Hij een God van de eerste rang is! Want een dode is door geen sterfelijke meer op te wekken!
Hoofdstuk 129: Belevenissen in het hiernamaals. (9/10.12.1851) Onderweg naar Nazareth en in Nazareth. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[1] In Kapérnaum leefden twee bedelaars, die vanaf hun geboorte stekeblind waren en zodoende nog nooit het daglicht en het nachtelijke sterrenlicht gezien hadden. Ook deze beiden hoorden over Mij en wat Ik gedaan had. Toen Ik van Kapérnaum terug naar Nazareth ging, en de overste met zijn vrouwen al zijn kinderen en veel van Zijn vrienden Mij begeleidden, kwamen wij heel rustig wandelend langs een plaats. waar een aantal wegen elkaar kruisten. Op deze plaats zaten de beide blinden gewoonlijk te bedelen. Toen die twee van de voorbijgangers hoorden, dat er een grote groep mensen aankwam en dat daar zelfs de hoogste machthebbers van Galiléa bij waren, en dat temidden van die machthebbers zich de heiland Jezus uit Nazareth bevond, van wie net als van zijn vader gezegd werd dat hij in rechte lijn afstamde van David, gingen ze vlug staan en volgden Mij daarna zo goed hun dat mogelijk was, waarbij ze hard riepen: ' Jezus, ach, zoon van David, ontferm U over ons! (Matth. 9:27) Die titel gaven ze me maar, omdat ze dachten dat Ik daar wat om gaf, en daardoor gevleid, eerder iets voor hen zou doen. .
Hoofdstuk 130: Nazareth. De twee blinde bedelaars. (11.12.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[4] Toen strekte Ik een hand uit over de bezetene en zei: 'Ga uit deze mens, jij onreine, boze geest!' Daarop schreeuwde de geest: 'Waar moet ik dan heen?' Ik zeg:' Daar, waar de zee het diepst is, daar wacht een monster op je!' De boze geest schreeuwde nog één keer en verliet toen de mens.
Hoofdstuk 131: De genezing van de bezeten doofstomme man. (12/13.12.1851) In het Galilese hongerdorpje. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[9] De Farizeeën ergerden zich ontzettend over al die verbazing, en ze konden hun woede niet meer beheersen en zeiden daarom tegen het volk: 'Hoe kunnen jullie toch zulke blinde dwazen zijn! Hebben we jullie niet direkt toen we deze kamer binnenkwamen luid en duidelijk gezegd, wie alleen in staat zou zijn om die bezetene te genezen? We hebben jullie gezegd, dat alleen de opperste duivel dat zou kunnen! Hij genas weliswaar de bezetene, maar hoe?! Hij heeft met behulp van de opperste duivel deze duivel uit die mens verjaagd!' (Matth. 9:34)
Hoofdstuk 131: De genezing van de bezeten doofstomme man. (12/13.12.1851) In het Galilese hongerdorpje. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[17] Na deze woorden van de overste vielen ze allemaal voor Mij op hun knieën en riepen: 'O Jezus, goede Meester, wij vragen u, red en verlos ons! Als u ons helemaal niet meer vertrouwt willen wij u gijzelaars geven, zodat we u in het vervolg geen hindernissen meer in de weg kunnen leggen! Want we zijn nu allemaal wel meer dan overtuigd, dat u een zuivere afgezant van God bent voor ons, Zijn helaas in vele opzichten slecht geworden kinderen! O Jezus, verhoor ons verzoek!'
Hoofdstuk 131: De genezing van de bezeten doofstomme man. (12/13.12.1851) In het Galilese hongerdorpje. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[15] In hun grote angst zagen de Farizeeën nu wel in, dat niemand medelijden met hen had en een goed woordje voor hen wilde doen bij de overste, die over geheel Galiléa het Romeinse, meestal onverbiddelijke, scherprecht uitoefende. Ze vielen daarom, bij elkaar zo'n dertig man, voor de overste op de knieën, zwoeren dat ze het echt zo kwaad niet hadden gemeend met hun eerdere opmerkingen tegen Jezus, en dat ze daarmee alleen maar op een wat indringender manier duidelijk hadden willen maken, dat de onmiskenbare kracht van God in Jezus, de Meester van alle Meesters, ook de opperste van de duivels aan zich dienstbaar kan maken en moet maken; want het zou toch erg droevig voor de mensen zijn, als God geen macht over de duivel zou hebben. Daar in Jezus zonder de geringste twijfel de allerhoogste macht en kracht van God aanwezig was, moest deze zowel over alle duivels als over alle engelen macht hebben en hen zonder uitzondering tot absolute gehoorzaamheid kunnen dwingen! 'Wij wilden daarom met het gezegde, dat hij die duivels met behulp van hun aanvoerder uitdreef, alleen maar zeggen, dat zijn kracht van God sterker is dan alles, wat in de hemel, op de aarde en onder de aarde is. Als u nu begrijpt, hoge gebieder van Rome, dat wij alleen maar dit en beslist niets anders hebben bedoeld met wat we zeiden, en dat we daarvoor ter dood zijn veroordeeld, hoe is het dan mogelijk, dat u ons zo hebt kunnen veroordelen? Wij vragen u daarom in de naam van de goddelijke Meester Jezus, of u zeer genadig uw uitgesproken oordeel weer in wilt trekken!'
Hoofdstuk 131: De genezing van de bezeten doofstomme man. (12/13.12.1851) In het Galilese hongerdorpje. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[4] Petrus, die diep bewogen was door deze aanblik, vroeg aan een rechtschapen uitziende oude man: 'Vriend, wie heeft jullie zo in de ellende gestort? Hoe zijn jullie in zo'n toestand terecht gekomen? Was er een vijand bij jullie en heeft die alles weg geroofd en, zoals ik zie, zelfs jullie huizen op de schandaligste manier verwoest? Want ik zie alleen maar muren, waarop geen daken en zolders zijn, en jullie voorraadschuren, die mij wel bekend zijn, liggen in puin. Hoe, hoe is dat toch gebeurd?'
Hoofdstuk 132: De hebzucht en hardheid van pachtkoning Herodes. (20.12.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[2] Maar als ze ook hun voorraadkamers goed gevuld vinden, zeggen de vrouwen en kinderen tegen de mannen: 'Dat heeft God gedaan! Hij; die in de woestijn veertig jaren lang manna liet regenen en op deze wijze Zijn kinderen goed te eten gaf temidden van stenen en zand waarop geen , gras groeide, die zou ons toch zeker niet hebben laten verhongeren terwijl wij altijd tot Hem gebeden hebben!? O, dat is zeker: God verlaat degenen, die tot hem bidden, nooit!
Hoofdstuk 133: Een voedsel en kledingwonder. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
...  30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43 - 44 - 45 - 46 - 47 - 48 - 49 - 50 - 51 - 52 - 53 - 54 - 55  ...