Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

22721 resultaten - Pagina 46 van 1515

...  34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43 - 44 - 45 - 46 - 47 - 48 - 49 - 50 - 51 - 52 - 53 - 54 - 55 - 56 - 57 - 58 - 59  ...
[6] Wanneer hij nu naar de sterren of de maan of de zon kijkt, wordt dat alles weer opnieuw in zijn brein op de nu getoonde wijze ingeprent, en de ziel kijkt ernaar en beleeft daar een waar genoegen aan, en het geziene wordt door het ware genoegen van de ziel meteen in het inwendige en binnenste van de hersenpiramides, natuurlijk op zeer kleine schaal, veelvoudig, langs de weg van de innerlijke reflexie, ingegraveerd en het kan altijd weer door de ziel gevonden en nog beter bekeken worden.
Hoofdstuk 234: De verbinding van de zintuigen met de hersenen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[1] CYRENIUS zegt: "Heer, de voorhoofds - en ook de achterhoofdshersenen zien er aan de buitenkant donkergrijs uit; meer naar binnen is, ondanks het daarop vallende zonlicht, alles zwart en duister, en de daartussen glinsterende, witgrijze punten stellen helemaal niets voor. En dus ben ik eigenlijk al klaar met alles wat daar te zien is. Veroorloof mij echter, o Heer, nog een vraag, en die is: Hoe zit het dan bij dit bedorven brein met de andere hersenstructuren, die in de meerderheid zijn en geen piramidale vorm hebben?"
Hoofdstuk 240: De hersenen van een wereldse geleerde. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[9] Vaneen hoge rotswand stortte een los geraakt, groot, zwaar stuk steen naar beneden en richtte toevallig bij een onder langs de wand weidende kudde een grote verwoesting aan. Welke schuldige moet daar de schade vergoeden? Wanneer ik' s nachts op de weg over een steen ben gestruikeld en daarna ook gevallen, wie is daar dan schuldig aan, -de nacht, de steen, of mijn voet, die geen ogen heeft? Kort en goed, er zijn een aantal netelige vragen over en weer, die allemaal overduidelijk te maken hebben met een echt wederzijds aantasten van het individuele oernatuurrecht! Wie of wat is de ware schuldige?
Hoofdstuk 241: De vraag naar de oorsprong van de zonde. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[8] Verder maak Ik je erop opmerkzaam, dat uit de menselijke geest, ook a1s deze nog niet volledig één is geworden met de ziel, toch een speciaal gevoel in de ziel stroomt en zich als iets puur geestelijks kenbaar maakt door zich alle gebeurtenissen ook al zijn die een eeuwigheid voor de huidige tijd gebeurd! steeds zo voor te stellen alsof zij nu gebeuren, of alsof de geest er toen ook reeds als oog en oorgetuige bij was. De afstand tot zulke reeds lang gebeurde dingen stelt de beperkte ziel er zich pas later in haar hersenen bij voor. In de ziel komt de herinnering in de plaats van dit geestelijke gevoel; maar de herinnering plaatst het feit niet in de tegenwoordig.e tijd, maar verplaatst het, afhankelijk van het tijdsverloop, naar de tijd waarin het plaats vond. De geest verplaatst zich echter geheel in de periode van handeling alsof hij daar aanwezig is, en haalt zich iets toekomstigs ook zodanig voor de geest alsof het reeds aanwezig is, hetzij reeds begonnen of ook wel als reeds lang gebeurd.
Hoofdstuk 255: De menswording van de Heer in onze scheppingsperiode en op onze aarde. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[3] Na een dag of veertien kwam ik weer op dezelfde plaats, omdat ik het gevoel had, dat zich daar nu een hele familie civetkatten ophield. Ik liep er snel zo geruisloos mogelijk naar toe en vond zeven civetkatten op een zandbank, die daar wat stoeiden en met elkaar rondscharrelden en elkaar plaagden. Dit keer nam ik echter ook mijn dienaar mee, omdat hij erg goed met veel soorten dieren kon spreken.
Hoofdstuk 258: De taal van de dieren. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[8] Daarop vroeg de dienaar weer aan het mannetje, hoe de krokodilleëieren dan in deze streek terechtgekomen waren, omdat men in dit stroomgebied immers nog nooit een krokodil had gezien. Toen zei het mannetje: 'De krokodillen zijn erg slim en kennen de natuur goed. Zij weten door hun aard en hun ervaring, dat het in de streken stroomopwaarts beter en gezonder voor de ontwikkeling van hun eieren is dan in de gebieden stroomafwaarts. Daarom sluipen zij meteen na de regentijd 's nachts zwemmend hierheen, en nog ettelijke dagreizen verder van hier opwaarts tot aan het gebied waar de stroom te sterk wordt, en begraven daar een onnoemelijk aantal eieren in het warme zand. Als zij daarmee klaar zijn, precies in de tijd dat jullie grote mensen net als wij door de modder de oevers van de stroom niet gemakkelijk kunnen benaderen, dan gaan zij 's nachts weer zwemmend naar de lagere gebieden terug, waar rijke kudden zijn waarop zij 's nachts altijd met veel succes kunnen jagen. Zodra de jongen hier uit hun eieren komen, kruipen zij meteen naar het water en zwemmen dan heel gemakkelijk daarheen waar de oude krokodillen zich gewoonlijk ophouden. Daar vinden zij ook meteen voedsel en groeien erg snel. Omdat wij echter goed weten waar hun voedzaamste eieren te vinden zijn, zoeken wij deze op, proberen er zoveel mogelijk te vernietigen en voeden ons met deze kost, die een lekkernij is voor ons gehemelte. Alleen met het opsporen gaat het in het begin niet zo gemakkelijk, en bovendien vallen ons nog vaak enige vijanden lastig; de ene is een machtige bewoner van de lucht, de adelaar, en de tweede is de verwenste klapperslang. Maar als wij met een aantal bij elkaar zijn, kunnen beide ons niets doen. -Maar let nu op hoe wij de eieren zoeken, vinden en meteen ook zullen vernietigen! ,
Hoofdstuk 258: De taal van de dieren. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[1] "In alle rust keken wij een halve dag lang naar hen en wij vermaakten ons best, omdat wij uit al het doen en laten van deze diertjes zeer helder en duidelijk een zekere orde en een heel doordacht plan konden afleiden en ons tevens erg moesten verwonderen over de bijzondere vaardigheid waarmee deze echt bovenmenselijk intelligente wezens hun werk uitvoerden. Ik dacht dat ze moe zouden worden, maar daar was geen spoor van te zien. Hoe langer het werk duurde, met des te meer ijver begonnen ze steeds weer helemaal opnieuw aan begonnen.
Hoofdstuk 259: Voorbeelden van de intelligentie van de dieren. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[7] De dienaar vroeg aan het mannetje of krokodillevlees ook voor mensen te eten was, natuurlijk als het eerst op het vuur gebraden zou zijn. Toen zei het mannetje: Het buikvlees wel, omdat dat verteerbaar is; maar met het andere vlees was niets aan te vangen, omdat het onverteerbaar hard was. Nijlpaard zou beter zijn en nog beter nijlkalf, dat zich echter steeds meer in de nabijheid van de zee merendeels in de diepte ophield en zich slechts ten tijde van de onderwaterstormen naar de oppervlakte begaf en daar met de boten van de mensen speelde.
Hoofdstuk 259: Voorbeelden van de intelligentie van de dieren. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[3] Marcus kijkt heel verwonderd naar alle kanten en ziet nu bij iedere tafel een aantal jongemannen die sprekend op Raphaël lijken en die daar de vele gasten bedienen en voortdurend van alles voorzien. Verscheidenen halen zelfs springlevende vis uit zee, snellen daarmee naar de keuken en meteen weer met reeds klaargemaakte naar de tafels; want de Moren hebben een reuze honger en bovendien werden zij ook nog geprikkeld door de heerlijke smaak van de spijzen.
Hoofdstuk 2: Hoe wonderen plaats vinden - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[3] Geloof maar niet dat dit hoogste licht uit de hemelen ooit alle mensen van de aarde zal doordringen! Alleen de ware kinderen, altijd een gering aantal, zullen daarmee zuiver en overvloedig voorzien worden, en de wereldse kinderen zullen zich alleen maar uit hun afval tempels en afgodenhuizen bouwen en deze met hun ijzeren wetten en blinde domme regels omheinen, maar toch nooit de weinige ware kinderen kunnen deren, want daar zal de Heer altijd zeer getrouw voor zorgen. Daarom zal onder de wereldse mensen geen Jeremia meer zijn klaagliederen aanheffen! -Maar ga nu naar de Heer en bedank Hem voor dit grote geschenk!"
Hoofdstuk 5: Kinderen van de wereld en kinderen van God - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[16] Wanneer Jarah daar genoegen mee neemt en vooral over het punt van de ijdelheid diep begint na te denken, komt Marcus weer met zijn hele gezin naar Mij toe, en zijn vrouwen kinderen beginnen Mij hemelhoog te loven en te prijzen.
Hoofdstuk 10: Een evangelie voor het vrouwelijk geslacht - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[2] IK zeg: 'Daar hoef je je weinig of helemaal niet om te bekommeren! Als jij het begrijpt, waar zou je je dan verder druk om maken? Zij zullen het dan wel begrijpen wanneer de tijd voor hen daar is; want zij zullen nog langer bij Mij zijn, terwijl jullie morgen naar jullie land zullen vertrekken!
Hoofdstuk 15: De Heer troost de Nubiërs, die niet zijn geroepen tot het kindschap van God - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[5] CYRENIUS zegt: 'Waar hebben jullie het over en wat willen jullie, brutale halfmensen?! Dit grondstuk heeft sinds vijfhonderd jaar bij deze berg en deze vissershut behoord, en was volkomen waardeloos omdat het een pure zand en steen woestenij was. Er behoorden echter nog twintig morgen land bij die niet omheind en dus aan de stadsgemeente overgelaten werden om vrij en naar believen over te beschikken. Bovendien hebben jullie je nu aan mij voorgedaan als berooide armen en bedelaars, die hun hele hebben en houden zijn kwijtgeraakt! Wat moet ik nu over die boosaardige leugenachtigheid van jullie zeggen?! Ik weet wel dat jullie huizen in de stad door het vuur zijn verwoest, en ik weet precies hoe groot jullie schade is; maar ik ben ook bekend met jullie grote bezittingen in Tyrus en Sidon en ik weet dat juist jij, Roclus, daar zoveel schatten bezit, dat je je zonder meer met mij zou kunnen meten! En datzelfde geldt voor alle elf die nu met je hierheen gekomen zijn!
Hoofdstuk 16: De deputatie uit Caesarea - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[2] Dan staat MATHAËL Op en zegt: 'Wel, als jullie emigreren willen, kom dan naar wat nu mijn rijk is, dat achter Klein-Azië aan de wijde Pontus ligt. Het is een groot rijk door twee grote zeeën begrensd, in het westen door de Pontus en in het oosten door het Mare Caspium*. (* De Kaspische Zee ) Daar zullen jullie onder mijn wetten, die echter wel heel streng zijn, veilig en werkelijk zeer rustig kunnen leven. Alleen dit zeg ik jullie, dat er in mijn rijk zelfs geen schijn van onrechtvaardigheid mag voorkomen en iedere leugen uiterst hard en onverbiddelijk bestraft wordt; maar een geheel rechtvaardige, waarheidslievende, onzelfzuchtige burger zal onder mijn ijzeren scepter het beste leven hebben!
Hoofdstuk 17: De wijze wetgeving in Mathaël's koninkrijk aan de Pontus - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[5] Maar deze god mens zou ik hier nu willen leren kennen! U, geëerde Cyrenius, bent het in geen geval. Want als u dat zou kunnen, zou het grote Romeinse keizerrijk reeds lang door een berghoge muur omringd zijn, die zelfs een adelaar angstig zou maken als hij daar overheen moest vliegen. Geef ons, geëerde heer, heer, heer, daarover enige uitleg, dan zullen wij rustig weer naar huis gaan!"
Hoofdstuk 21: De atheïstische geloofsbelijdenis van Roclus - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
...  34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43 - 44 - 45 - 46 - 47 - 48 - 49 - 50 - 51 - 52 - 53 - 54 - 55 - 56 - 57 - 58 - 59  ...