Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

8736 resultaten - Pagina 48 van 583

...  36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43 - 44 - 45 - 46 - 47 - 48 - 49 - 50 - 51 - 52 - 53 - 54 - 55 - 56 - 57 - 58 - 59 - 60 - 61  ...
[13] De beide ESSENEN zeggen: " Aangezien wij geloven, dat er werkelijk zulke kwade geesten voorkomen in de regionen van deze wereld, waardoor mensen niet zelden gekweld en vaak zonder merkbare dwang tot slechte daden worden verleid, zijn wij het ook helemaal met u eens! Want mensen, die totaal gespeend zijn van ieder beter meeleven met hun medemensen, en slechts als tijgers voor hun muil en hun buik bezorgd zijn, zijn geen mensen meer, maar duivels! Want zij denken alleen nog maar aan de manier waarop hun buik zo veel mogelijk bevredigd wordt! Dit doel heiligt voor hen alle middelen! wat God, wat geest! De buik moet verzorgd worden! AI het andere telt niet bij hen. Kunst en wetenschap vinden zij alleen maar belangrijk als daardoor de inkomsten voor hun buik vergroot kunnen worden! - O Heer, wat een mensen zijn dat! Ja, ja, dat zijn de oorspronkelijke en echte duivels!"
Hoofdstuk 128: Gesprek tussen Essenen en Farizeeën. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[16] Daarom zou Hij Zich ook voor Jeruzalem in acht moeten nemen! Want als Hij als een vriendelijk mens daarheen gaat, is Hij net als de prediker Johannes verloren! Zolang deze in onze nabijheid aan de kleine Jordaan en in Klein-Bethabara leerde en doopte, was hij veilig, maar toen hij pas drie maanden geleden naar de grote Jordaan en de grote woestenij van Bethabara ging, was hij heel snel een offer van de tempeldienaars, die zich sluw achter Herodes verschuilden. Ook naar onze Heer en Meester liet Herodes al zoeken. Als hij Hem had kunnen pakken, wie weet wat er dan allemaal al gebeurd zou zijn! Maar de Heer kent ook van verre de harten der mensen en hun plannen, en weet ze te mijden! Want wie zal er verstandiger en wijzer zijn dan Hij?"
Hoofdstuk 128: Gesprek tussen Essenen en Farizeeën. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[17] Een FARIZEEËR zegt: " Als Hij eenmaal begint voor hen uit de weg te gaan, dan is dat al helemaal geen goed teken voor Zijn algehele veiligheid! Wel kan Hij zolang dat maar mogelijk is elk opzien trachten te vermijden, en dat is dan de enige verontschuldiging voor Hem om hen te ontwijken. Maar bij de minste of geringste aanwezigheid van vrees, geef ik niet veel meer voor Zijn veiligheid! Want ik weet maar al te goed dat de tempeloveral haar verderfelijke netten heeft uitgezet, zodat het bijna onmogelijk is daaraan heelhuids te ontkomen! Maar Hij zal voorlopig geen groot opzien willen baren en daarom zal Hij zulke zaken zolang mogelijk ontwijken en daardoor de hevigste confrontatie vermijden. Hij zal de slechtheid der mensen pas dan een halt toeroepen als de maat helemaal vol zal zijn! -Dat meen ik uit zijn karakter op te mogen maken!"
Hoofdstuk 128: Gesprek tussen Essenen en Farizeeën. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[18] De ESSENEN zeggen: "Dat denken wij ook! Want met zo'n puur goddelijke wijsheid en zo'n overvloed aan verborgen goddelijke kracht, zal men ten aanzien van de slechte wereld toch wel weten wat te doen! Als wij slechts het honderdduizendste deel van Zijn macht en wijsheid hadden, dan zouden wij binnen drie jaar heer van de gehele wereld zijn! Daarom zitten wij over Hem niet in angst! Tenzij Hij Zichzelf vrijwillig aan de slechte wereld over zou geven en zou zeggen: "Hier ben Ik, leef jullie boosheid uit op Mij, jullie Schepper Zelf, opdat des te sneller het oordeel van boven over jullie kome!' -En dan zou Hij nóg niets verliezen! Hij zou wel toe kunnen laten dat de slechte mensen, om de maat vol te maken, Zijn lichaam letsel toe zouden brengen, ja het zelfs zouden doden, maar wie zal Zijn eeuwige onverwoestbare en almachtige geest iets kunnen doen? Zoals gezegd, wij twijfelen er helemaal niet aan dat Hij ook zoiets zou kunnen doen, maar dat zal Zijn vijanden weinig baten, want voor men er op bedacht is, zal Hij als een onverwoestbare rechter opstaan en hen met vuur en zwaard uit de hemelen richten! Wee dan al Zijn vijanden en alle duivels! Die zullen dan pas heel pijnlijk ondervinden, wie Degene was die zij overal vervolgd hebben! -Wat denken jullie allen over deze gedachte van ons?"
Hoofdstuk 128: Gesprek tussen Essenen en Farizeeën. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[4] IK zeg: "Met name dat wat jullie gezegd hebben was helemaal juist, want dat heeft niet jullie vlees en bloed je ingegeven, maar de geest van God. Maar praat hier niet verder met anderen over, want de mensen zijn blind, dom en slecht! -Laten wij nu aan tafel gaan!"
Hoofdstuk 129: De Heer en de twee Essenen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[2] IK zeg: "Dat zie je toch wel, Mijn lieve Jarah! Je bevalt Mij bijzonder! O waren alle mensen maar zo prettig als jij, dan zou het wel goed en naar Mijn zin zijn. Maar er zijn in de wereld zo vele duizenden en nogmaals zoveel duizendmaal duizenden, die Mij niet zo aangenaam zijn als jij! Dat zijn pure wereldse mensen, en jij bent een engel! Nu echter op weg, want het is al het derde deel van de dag!"
Hoofdstuk 130: Een wonderbaarlijke bergbeklimming. Bij Genezareth op de berg - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[1] Een paar passen later bevonden wij ons al op de hoogste top, die er echter erg gescheurd, gekloofd en verbrokkeld uitzag en nauwelijks een staanplaats bood voor dertig mensen zonder hoogtevrees.
Hoofdstuk 131: Op de bergtop van de Morgenkop. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[4] Alleen JARAH bleef volhardend naast Mij staan en zei: "Heer hoe komt het toch dat deze mensen zo bang zijn, terwijl ze toch zeker door zo veel tekens al geleerd moesten hebben dat U ook Heer van alle elementen bent!? Dat verwondert mij vooral van Uw eigen leerlingen! Ah, als U niet hier was dan zou het wat anders zijn, maar nu U hier bent verwondert mij dat bijzonder! - Heer, vertel mij de reden van dit verschijnsel als U wilt!"
Hoofdstuk 132: Ziel, lichaam en geest. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[9] Maar als de ziel zich steeds meer op het vleselijke instelt, zodat zij tenslotte zelf helemaal vlees wordt, dan bevangt haar ook het gevoel der vernietiging dat bij het vlees hoort, en dit gevoel is dan de vrees die de mensen tenslotte voor alles onbekwaam en krachteloos maakt!
Hoofdstuk 132: Ziel, lichaam en geest. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[11] Daarom moeten de mensen zich ook steeds zo weinig mogelijk zorgen maken over wereldse zaken, maar alleen zorgen dat hun ziel één wordt met de geest en niet met het vlees! Want wat baat het de mens als hij voor zijn vlees de gehele wereld zou winnen, maar daardoor zijn ziel zwaar zou schaden? Want ook deze hele wereld, die wij nu tamelijk ver kunnen overzien met al haar op luchtkastelen gelijkende vluchtige luister , zal vergaan en deze hele hemel met haar sterren ook op haar tijd, maar de geest zal eeuwig blijven, net als elk van Mijn woorden.
Hoofdstuk 132: Ziel, lichaam en geest. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[12] Maar de mensen, die helemaal één zijn geworden met de wereld, zijn onuitsprekelijk moeilijk te helpen, want zij zien en vestigen hun leven op de ijdele dingen der wereld, leven in een doorlopende vrees en zijn tenslotte geestelijk helemaal ontoegankelijk! Benadert men hen echter op de natuurlijke of wereldse weg, dan helpt men hen daarmee niet alleen helemaal niet, maar men werkt slechts hun gericht en daardoor de dood van hun ziel in de hand!
Hoofdstuk 132: Ziel, lichaam en geest. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[1] JARAH zegt: "Heer, mijn liefde en mijn leven! Door Uw genade in mij heb ik alles goed begrepen, maar het is treurig dat de mensen dat niet inzien en kunnen of willen begrijpen! Oh, zo zullen er helaas later veel dode zielen zijn! O Heer, maak dat de mensen toch die heilige waarheid zouden willen horen en zich dan bekeren want anders zal het voor mij weldra heel saai worden om in deze wereld tussen zoveel doden te leven!"
Hoofdstuk 133: De weg tussen hemel en aarde.(19.2.1853) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[5] JARAH zegt: "Heer, mijn liefde en Mijn leven. Uit die twee levens elementen zijn ook de mensen samengesteld en toch kan ik ze niet zo boven alles liefhebben als U! Ja, ik houd zeker van alle mensen en het meest van de behoeftigen, en zover mijn geringe krachten reiken doe ik altijd alles om de armen hulp te verschaffen, maar toch kan ik ze niet zo liefhebben als U. En ook houd ik van deze lieve engel, maar toch behoort mijn hart en mijn leven aan U! Slechts wanneer U, o Heer, mijn zuivere liefde voor U hard af zou wijzen, dan zou ik echt heel bedroefd worden, maar ik zou denken: Hij, de Reinste, de Heiligste heeft jouw misschien nog veel te onreine liefde voor Zich niet waardig gevonden en heeft haar daarom afgewezen!"
Hoofdstuk 135: Jarah's bewijs van liefde. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[14] Toen JARAH een beetje van haar verbazing bekomen was, vroeg ze Mij: "O Heer, zijn dan al die ontelbare sterren net eender als deze ster, die ik nu echt met eigen ogen of met mijn geestelijke ogen gezien heb? Want dat is een reusachtige wereld! Deze wereld lijkt me nu, vergeleken bij die, zo klein als een slakkenhuis ten opzichte van deze berg! Mensen, heel volmaakte mensen, die in onuitsprekelijk grote en wonderheerlijk gebouwde tempels wonen zijn er ook in die overgrote heerlijke wereld. Maar die mensen zijn zo groot, dat ze, als ze beneden aan de zee zouden staan, de berg minstens drie maal zouden overtreffen. En zo is in die wonderwereld alles vele duizend malen duizend maal groter dan hier!
Hoofdstuk 136: Engelenmacht. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[15] Wij stonden op een erg hoge berg en zagen aan alle kanten een onafzienbare vlakte. Die was naar alle kanten doorsneden door de heerlijkste rivieren, waarvan de golven schitterden als de steeds wisselende heldere kleuren van een regenboog. Op de vlakte bevonden zich prachtige tuinen en tempels. In het volgende moment bevonden wij ons al beneden bij de tempels en zagen daar de grote mensen en hun nog veel grotere woontempels. Op enige afstand is het een genot om deze mensen te zien, maar dichtbij lijken ze op wandelende bergen! Ja, ik zou al een aardig lange ladder nodig gehad hebben als ik maar de kleine teen van zo'n mens zou hebben willen beklimmen!
Hoofdstuk 136: Engelenmacht. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
...  36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43 - 44 - 45 - 46 - 47 - 48 - 49 - 50 - 51 - 52 - 53 - 54 - 55 - 56 - 57 - 58 - 59 - 60 - 61  ...