Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

30690 resultaten - Pagina 8 van 2047

1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...
[3] Let nu vooral op de schrijfstiften of obelisken die voor twee vlakken geplaatst zijn, en zie eens hoe deze nu opeens helemaal donker zijn geworden! Het lijkt of ze met een zeer donkere vloeistof gevuld zijn, en kijk, daar staan wij allemaal, terwijl wij staan te praten, exact met de bomen en alles wat wij zien, op de hersenplaatjes getekend! Maar niet vlak en dood, maar ruimtelijk en levend!
Hoofdstuk 234: De verbinding van de zintuigen met de hersenen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[5] Zij lijkt op een oude, Romeinse soldaat die vanwege zijn leeftijd en zijn grote aantal verwondingen en littekens van de keizer een boerderijtje ten geschenke kreeg, waarop hij zich met de vlijt van zijn handen een heel goed bestaan kan verschaffen. Maar de oude soldaat mort toch wanneer hij zijn littekens ziet en zegt: 'Goed is goed, maar veel te weinig voor mij, die voor keizer, volk en vaderland zo vaak mijn leven in de waagschaal heb gesteld! Mijn buren hebben nooit tegen een machtige, kwade vijand gevochten, zij hebben een gezond en ongeschonden lichaam en kunnen hun velden gemakkelijk bebouwen. Ik heb ook wel dienstknechten en dienstmaagden die mij helpen bij het werk, maar toch moet ik zelf ook mijn handen uit de mouwen steken als ik iets behoorlijks wil hebben. Ik hoef weliswaar de keizer geen belasting en geen tiende te geven zolang ik leef, en ook mijn kinderen tot in het vijfde nageslacht niet, speciaal als een van mijn zoons voor keizer en staat de wapenrok zal dragen, maar dat mankeerde er nog maar aan, als iemand zoals ik nu ook nog de keizer belasting zou moeten betalen! Maar toch, ook zonder belasting vind ik dit loon, dat op zichzelf heel behoorlijk is, veel te weinig!'
Hoofdstuk 238: Ontwikkelingsmoeilijkheden van een wereldse ziel aan gene zijde. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[2] IK zeg: "Het lijkt Mij niet zo passend om jullie in feite iets te vragen wat jullie Mij eerst zouden moeten vertellen, terwijl Ik toch alles weet en zie wat er in jullie omgaat! Ja, zelfs jullie geheimste gedachten, die jullie jezelf nauwelijks bewust zijn, zie Ik net zo duidelijk als jullie de zon aan de hemel zien, en zou Ik jullie dan nog ergens naar moeten vragen alsof Ik het vooraf niet zou weten?! Zou dat niet erg onpassend zijn, of op z'n minst een nutteloos, tijdverspillend gebruik van tong en mond?!"
Hoofdstuk 257: De alwetendheid van God. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[3] Dan zegt de ernaast staande ZWARTE: "Heer, dat lijkt mij niet consequent, want zover ik weet, heeft U nog niet zolang geleden toch Zelf Uw blanke leerlingen gevraagd of zij alles wel begrepen hadden! Dat is toch ook een vraag waarmee men van iemand iets wil horen, wat men eerder nog niet precies wist! Waarom vroeg U dat dan aan Uw leerlingen? Wist U dan niet, of zij Uw grote en uiterst wijze onthullingen wel of ook niet begrepen hadden?"
Hoofdstuk 257: De alwetendheid van God. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[3] Met de zuivere ziel gebeurt hetzelfde. De gloeiende met as bedekte kool lijkt op een geheel met het vlees vergroeide ziel. Zij heeft al haar matte levensvuur nodig om de haar omringende, duistere materie te vormen; daar is dus vorming van een uitstralende levenssfeer totaal onmogelijk! En zo'n zeer materiële ziel kan dus nooit iets bespeuren van een speciale en hogere eigenschap. In dat geval is er geen sprake van een heerschappij over alle schepselen, evenmin kan ze iets zien in de sferen van het levensgebied van de ziel en iets horen van een innerlijke, geestelijke stem en nog veel minder iets verstaan van de dieren of zelfs de plantentaal, -louter zaken die aan de aartsvaders net zo bekend waren als aan jullie de allerbekendste, uiterlijke vorm van een ding of van een of ander voorwerp. Want waar zou de ziel haar geestelijk uitstralende sfeer vandaan moeten halen om iets helder te verlichten, als zij, die zelflicht zou moeten geven, niet voldoende lichtende levensether uitstraalt om van zichzelf te kunnen zien, dat en hoe zij bestaat?!
Hoofdstuk 261: De groei van de menselijke uitstralende levenssfeer. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[4] Zo'n ziel weet tenslotte van haar eigen bestaan nauwelijks iets, kent haar basis beslist niet, en als zij iets geestelijks over zich hoort, staat haar dat tegen; zij valt van schrik in een soort onmacht zodra zij maar iets ziet wat enigszins lijkt op de ziel van een overledene, en wordt bang bij het zien van grote wonderen. Waar moet het naar toe met zo'n ziel?
Hoofdstuk 261: De groei van de menselijke uitstralende levenssfeer. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[13] JARAH zegt tot tranen geroerd: 'O Heer, U mijn enige liefde! Wie zou er niet tevreden zijn met datgene wat U zegt, o Heer, en vooral met zo'n grote voorspelling die ver en.diep tot in de verste tijden reikt. Ook mijn beste, geëerde Cyrenius schijnt daarmee zeer tevreden te zijn en ook Cornelius, Faustus en onze Julius. Of echter de kinderen uit Jeruzalem, waarvan er ook een aantal aan deze tafel en nog een aantal aan andere tafels rondom ons zitten, met Uw voorspellingen met betrekking tot Jeruzalem ook zo tevreden zullen zijn, lijkt me een heel andere vraag; want van hun gezichten straalt niet die blijheid als van de gezichten van de Romeinen"
Hoofdstuk 9: De voorspelling van de Heer over het lot van Rome en Jeruzalem - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[4] Nu, als de mens helemaal volgens de wet leeft, maar daarbij niet naar iets speciaal hogers streeft, zich echter binnen de orde die hij zich heeft gesteld ook niet voor iets laags laat gebruiken, dus werelds gezien een onberispelijk mens is, dan lijkt hij op een vlakke spiegel die het beeld van de zon op zijn gepolijste vlak noch vergroot noch verkleint. Hij zal daarom ook alles op heel natuurlijke wijze begrijpen, en daarmee bereiken dat hij zich in alles heel gewoon ontwikkelt.
Hoofdstuk 14: Het doen van wonderen door de mens, die geheel in Gods wil is opgegaan - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[5] Wie de mensheid vervelen wil, moet haar maar goede, bekende en goed begrijpelijke waarheden voorleggen en ik sta ervoor in, dat hij heel snel alleen zal staan! Kan hij echter erg goed liegen, en fantaseren dat hij bijvoorbeeld in het verre Indië dieren gezien heeft zo groot als een berg, en met honderd koppen, waarbij iedere kop sprekend lijkt op die van een bepaald dier, en in het midden van die honderd koppen van de meest verschillende diersoorten ook nog omhoogstekend een reusachtig mensenhoofd, zittend op een lange, dikke nek, dat alle talen van de wereld heel duidelijk, maar wel met donderende stem spreekt en de mensen zelfs wetten voorschrijft voor hun gedrag ten opzichte van de rest van zijn grote leger dierekoppen! Ja, hij kan de mensen die heel opmerkzaam naar hem luisteren ook nog zonder schroom wijsmaken dat op de grote rug van dit wonderbaarlijke reuzendier de mooiste steden en tuinen zijn aangelegd, waarin mensen en dieren wonen, die een heel aangenaam leven leiden mits zij de wetten in acht nemen die uitgaan van de centrale kop van dit reusachtige dier, maar door de tijgerkop van het dier meteen opgevreten worden wanneer zij daartegen zondigen! Deze absurde leugen kan hij nog op veel manieren uitbreiden, en dat wordt allemaal vast en zeker geloofd; en wee degene die zou willen zeggen: 'Maar waarom luisteren jullie naar deze aartsleugenaar?! Ik was toch zelf meerdere malen in Indië en heb nooit ook maar in de verste verte iets dergelijks gezien of daarover horen spreken! 'Dat helpt allemaal niet! Hij wordt als lasteraar tegen deze wonderbaarlijke zaak op een voor hem heilzame manier tot zwijgen gebracht, en de aartsleugenaar die Indië nooit heeft gezien, komt als overwinnaar tevoorschijn. Ik heb zelf meermalen ervaren dat de mensen veel eerder een kolossale domheid aannemen en geloven dan een waarheid, ook al heeft deze zich als nog zo nuttig bewezen.
Hoofdstuk 24: Roclus' probeert zijn atheïsme als juiste wereldbeschouwing te bewijzen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[1] (RAPHAËL:) 'Jij bent wel in Indië geweest en hebt heel wat verkeerde gebruiken gezien, met name de harde boetedoeningen. Zoiets is voor een puur verstandsmens zonder meer een dwaasheid verbonden met een in ieder geval schijnbaar gruwelijke willekeur van' de priesterkaste aldaar. Maar toch is het niet helemaal zoals het lijkt te zijn. Dit volk leeft in een land dat op aarde de grootste groeimogelijkheid bezit voor planten alsook voor dieren en mensen. Ga eens in dit land naar de bossen in de bergen dan zul je er dagenlang rond kunnen lopen zonder ook zelfs op de oudste bomen ook maar één dor takje te vinden, en breek je van een boom een tak af en leg je deze helemaal vrij en open neer, zelfs op zanderige grond, dan zul je die tak na een jaar zeker nog helemaal groen aantreffen, ja, heel vaak zelfs opnieuw beworteld.
Hoofdstuk 38: Doel van de boetedoening in Indië - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[7] Maar je tweede voorbeeld is van geheel andere aard, ofschoon ook dit eenzelfde goedmoedig karakter lijkt te hebben. Daarmee is voor de verre toekomst aan de mensheid een vals bewijs geleverd voor het vermogen van jullie klooster om wonderen te verrichten, waardoor het niet kan uitblijven dat deze inrichting, wegens de algemene blindheid van de mensen, alle goudbronnen van de hele aarde voor zichzelf opent en over niet al te lange tijd in het bezit komt van reusachtige rijkdommen.
Hoofdstuk 49: Het verschil tussen levenswijsheid en bedrog - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[9] ROCLUS zegt: 'Waarom niet? Ik weet weliswaar niet veel; maar wat ik weet is geen onzin, het lijkt op waarheid te berusten en verdient om geloofd te worden. Ik vraag alleen enig geduld om het onder woorden te brengen!"
Hoofdstuk 53: Roclus rechtvaardigt het stichten van de orde der Essenen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[5] Roclus deed dat met een bevreesd hart, en IK keerde Mij met een ernstig, vriendelijk gezicht naar hem toe en zei: 'Vriend, van Tyrus en Sidon naar Caesarea Philippi en van daar naar hier is duidelijk een kleinere afstand dan van hier naar Achter-Indië, waar de oosterse Sihiniten ver over het hoogste gebergte van Indië een geweldige muur hebben aangelegd! Daar zocht je de waarheid -en ook weer niet de waarheid; want ook al zou je de waarheid gevonden hebben, dan zou je de waarheid toch niet herkend hebben! Zou je haar echter herkend hebben, dan zou ze je niet bevallen zijn; want als de waarheid niet volledig verenigd is met liefde, dan lijkt ze op het zonlicht in het noorden. Dit verlicht ook de aarde; maar omdat het licht zonder warmte is, schenkt het de grond geen leven en is alles verstard als in de dood!
Hoofdstuk 60: Het wezen van de liefde - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[3] Er lijkt wel veel waars in zijn woorden te zitten, maar ons instituut met al zijn goede voorzieningen zal hij toch niet gemakkelijk ten val brengen! Hiermee wil ik jullie echter niets voorschrijven; jullie kunnen doen wat Jullie willen, -want jullie hebben het daar voor het zeggen, evengoed als ik!"
Hoofdstuk 63: Roclus en zijn metgezellen overleggen met elkaar - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[12] Nu ken je Mij persoonlijk, en zul je er ook niet aan twijfelen dat Ik de beroemde Nazarener -zoals jij Mij noemde - volledig naar waarheid ben. Maar je knieën heb je nog niet voor Mij gebogen - wat Ik ook nooit van je verlangd zou hebben -, en je hart lijkt nog heel weinig liefde voor Mij te voelen. Waarom heb jij, grote waarheidsvriend, dat dan tegen die jongen gezegd, als het niet waar is?"
Hoofdstuk 66: Raad en toespraak van de Heer, gericht aan de Essenen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...